Geschiedenis alle definities examen 3de trim Flashcards

(109 cards)

1
Q

het arianisme

A

Een stroming binnen het christendom die beweert dat Jezus enkel mens was en geen God.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

missionaris

A

Iemand die predikt om niet-gelovigen te overtuigen van zijn godsdienst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

monnik

A

Een man die leeft in een abdij. Hij heeft beloofd om arm, celibatair en gehoorzaam aan zijn abt te leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

adaptatiemethode

A

Bekering door (een deel van) de oude cultus over te nemen of zo te veranderen dat ze deel wordt van je eigen cultus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ritueel

A

Een godsdienstige handeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

religieuze mengcultuur

A

Een religie die samengesteld is uit de religie van verschillende andere culturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

kluizenaar

A

Iemand die in afzondering leeft. Een synoniem is ‘eremiet’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ascese

A

Een strenge manier van leven waarbij iemand zich elk plezier ontzegt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

abt

A

De leider van een abdij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

scriptorium

A

De ruimte in een klooster waar monniken teksten en boeken overschreven en vertaalden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

orthodoxie

A

Streng zijn in de beleving van het geloof: het geloof beleven zoals het voorgeschreven is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

aureool

A

De stralenkrans of ronde schijf die je terugvindt achter het hoofd van een heilige. Het is als het ware een deeltje van de hemel dat de heilige op aarde met zich meedraagt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

basilica

A

Een lang, rechthoekig gebouw, eventueel opgedeeld in verschillende beuken, met aan de korte zijde een apsis waar de rechter of bestuurder zetelde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

baptisterium

A

Meestal een vrijstaand rond of achthoekig bouwwerk waarin het doopritueel plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

mozaïek

A

Een kunstwerk in een plat vlak dat is gemaakt van kleine gekleurde stukken glas of steen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

icoon

A

Een schilderij van Christus of een heilige op een houten paneel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

landbouwproductiviteit

A

Verhouding tussen het gezaaide zaad en het geoogste graan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

kolonisatie

A

Een groep mensen vestigt zich in een gebied dat niet door de eigen bevolking bewoond wordt. Het kan gaan om een onontgonnen gebied of een gebied waar al mensen wonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ontginning

A

Woeste gronden geschikt maken voor landbouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

migratie

A

Verplaatsing of verhuizing van bevolkingsgroepen naar een andere streek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

commerciële landbouweconomie

A

Landbouweconomie waarin veel landbouwproducten en ambachtelijke producten verhandeld worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

stapelrecht

A

Het recht dat sommige steden - stapelplaatsen - verkregen, of zichzelf toe-eigenden. Het recht hield in dat goederen die langs een stad werden vervoerd, eerst in de stad moesten worden opgeslagen en daar te koop worden aangeboden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

nijverheid

A

Alle beroepswerkzaamheden waarbij iets wordt gemaakt of bewerkt. Een synoniem is ‘industrie’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

laken

A

Een effen wollen weefsel. Het is een stof, warmer dan geweven stoffen en sterker dan vilt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
beroepsspecialisatie
Mensen die zich specialiseren in één beroep en daar dan ook ontzettend goed in worden.
26
arbeidsorganisatie
Het geordende geheel van arbeiders die samen werken aan een afgewerkt product. Hierbij wordt het werk onderverdeeld in verschillende tussenstappen.
27
drapenier
Een ondernemer die zich bezighield met de vervaardiging en de verkoop van laken. Hij zorgde ervoor dat de verschillende stappen naadloos op elkaar aansloten.
28
vollen
Een geweven wollen stof zo bewerken dat het laken wordt. Dat gebeurt in kuipen heet water met klei
29
ambacht
Een beroep waarbij een handwerker met gereedschap eindproducten maakt.
30
ambachtsgilde
Een vereniging van ambachtslui van een bepaald ambacht.
31
jaarmarkt
Een ontmoetingsplaats van handelaars op een welbepaalde plaats, tijdens een welbepaalde periode.
32
actieve handelaar
Een handelaar die met zijn handelswaar meereisde.
33
passieve handelaar
Een handelaar die niet met zijn handelswaar meereisde, maar vanuit zijn kantoor in een handelsstad zijn zaken regelde via briefwisseling met handelsposten in andere steden.
34
hanze
Een vereniging van kooplui uit dezelfde regio met als doel onderlinge bescherming bij het handel drijven in buitenlandse gebieden.
35
tol
Betaling die geëist werd om handelswaar te vervoeren (bv. aan een stadspoort
36
commerciële revolutie
Een snelle en plotse verandering op het vlak van handel drijven.
37
innovatie
Een vernieuwing.
38
bank
Een instelling die geld kan bewaren.
39
beurs
Een instelling die de wisselkoersen kon bepalen.
40
wisselbrief
Een wisselbrief is een betalingsopdracht op naam. Met de wisselbrief geeft de ondertekenaar aan de geadresseerde opdracht tot betaling van een bepaalde geldsom aan een aangewezen persoon.
41
kapitalistische mentaliteit
Mentaliteit die gericht is op het investeren van geld met als doel meer winst te maken.
42
de Zwarte Dood
De benaming voor de pestepidemie die tussen 1347 en 1352 in Europa woedde.
43
flagellanten
Geselbroeders die zichzelf pijnigden om in de gunst te komen bij God en rampen af te wenden.
44
een ketter
Iemand die een geloofs- of levensovertuiging heeft die afwijkt van de officiële.
45
een pogrom
Een gewelddadige aanval op bepaalde groepen (etnisch, religieus of anders) door de vernietiging van hun omgeving (huizen, bedrijven, religieuze centra).
46
Tongewelf
Een gewelf dat de vorm heeft van een halve cilinder.
47
Absis
Een halfronde overwelfde ruimte in een kerk, achter het altaar.
48
Koor
De plaats in een kerk rond het altaar waar de priesters de liturgie opdragen.
49
Dwarsschip
Dit wordt ook wel een 'transept' genoemd. Het is dat deel van een kerk met een kruisvorm dat loodrecht op het koor staat.
50
Kapiteel
Het bovenste, meestal versierde deel van een zuil.
51
Het Laatste Oordeel
Volgens gelovigen zullen - op de laatste dag van de geschiedenis - de doden terug tot leven komen. Hierna worden hun zielen beoordeeld. Wie goed leefde mag naar de hemel, wie slecht leefde, wordt naar de hel gestuurd.
52
Kruisribgewelf
Dit gewelf heeft een geraamte van gewelfde diagonale ribben, waartussen de gewelfvelden zijn opgevuld met lichtere steen.
53
Spitsboog
Een boog die gevormd wordt door twee cirkeldelen die elkaar in de top snijden; toegepast in de gotiek.
54
Excommuniceren
Iemand verbieden nog deel te nemen aan de communie; uitsluiten uit de kerkelijke gemeenschap.
55
Schisma
Een scheuring of afsplitsing binnen de kerk.
56
Katharen
Dat was een religieuze beweging die tijdens de twaalfde en de dertiende eeuw een grote aanhang kende in de westelijke Languedoc. Een synoniem is 'Albigenzen', naar de stad Albi die het centrum was van het katharisme.
57
Ketter
Iemand die een geloofs- of levensovertuiging heeft die afwijkt van de officiële.
58
Inquisitie
Afgeleid van het Latijn inquisitio, wat 'onderzoek' betekent. Het was een rechtbank van de katholieke Kerk die ketters moest opsporen, ondervragen en hen eventueel moest straffen.
59
Synagoge
De plaats waar Joden samen bidden en de Thora wordt onderwezen.
60
Antisemitisme
Discriminatie en racistische behandeling van Joden op basis van hun etniciteit of religie.
61
Pogrom
Een gewelddadige aanval op een etnische of religieuze groep met vernietiging van hun bezit.
62
Gelaagde samenleving
Een samenleving waarbij de bevolking in verschillende lagen of groepen is ingedeeld op basis van geboorte.
63
Stand
Een afgesloten groep in de samenleving met eigen rechten en plichten.
64
Feodaliteit / Leenstelsel
Een systeem vanaf de 8ste eeuw waarin leenheren grond gaven aan leenmannen in ruil voor trouw en diensten.
65
Vazal / Leenman
Een vrije man die trouw zweert aan een machtiger heer en in ruil bescherming en een leengoed ontvangt.
66
Leenheer
Een vorst of hooggeplaatst persoon die een gebied in leen gaf aan een vazal.
67
Leen
Meestal een stuk land dat de leenman van zijn leenheer ontving.
68
Heerlijkheid
Een machtsgebied van een lokale heer waarover hij recht sprak en belastingen hief.
69
Centrale macht
De macht over het koninkrijk is geconcentreerd bij de koning.
70
Feodale piramide
Hiërarchie van leenheren en leenmannen met bovenaan de paus en koning.
71
Monarchie
Een regeringsvorm waarbij de macht bij één persoon berust, de monarch. Meestal is dit erfelijk. Voorbeelden van monarchen zijn keizers, koningen...
72
Kroondomein
Het privébezit van een koning waaruit hij inkomsten haalt.
73
Centralisatie
Het streven om vanuit één plaats (bijvoorbeeld een hoofdstad) het hele rijk te besturen.
74
Rekenkamer
Instelling die koninklijke inkomsten en uitgaven controleerde tot aan de Franse Revolutie.
75
Parlement van Parijs
Het hoogste rechtscollege van Frankrijk. Ze ontstond uit de hofraad. Sedert 1345 was het hof onderverdeeld in drie kamers (Chambres).
76
Slag bij Hastings
Veldslag in 1066 waarbij Willem van Normandië koning Harold versloeg en Engeland veroverde.
77
Magna Carta
Een handvest uit 1215 dat de macht van de Engelse koning beperkte en burgerrechten beschermde.
78
Constitutionele monarchie
Een monarchie waarbij de macht van de vorst in een grondwet is vastgelegd.
79
Parlement
In de middeleeuwen een vergadering die belastingen moest goedkeuren; tegenwoordig de volksvertegenwoordiging.
80
Vertegenwoordiging
Een groep mensen die namens andere personen spreekt. In deze context gingen de leden van het Engelse parlement zich gedragen als vertegenwoordigers van de drie standen.
81
patriciaat
Synoniem: de patriciërs. Dat zijn de rijke burgers die de steden bestuurden.
82
annexat
Het inlijven van een grondgebied aan het eigen grondgebied.
83
leliaards
Het bondgenootschap tussen de Franse koning Filips IV de Schone met het Vlaamse patriciaat. Ze gebruikten de Franse lelie als hun symbool.
84
liebaards
Het bondgenootschap tussen de graaf van Vlaanderen Gwijde van Dampierre met de meerderheid van de Vlaamse adel, de stedelijke ambachten en de plattelandsbewoners. Ze gebruikten een leeuw als hun symbool. Later worden ze de klauwaards genoemd.
85
metten
Een gebedsdienst in de kloosters en abdijen in de vroege ochtend, vóór zonsopgang.
86
goedendag
Een middeleeuws slag- en steekwapen.
87
emancipatiestrijd
Het streven naar een volwaardige plaats in de samenleving vanuit een achtergestelde positie. In dit geval gaat het over de strijd van Vlamingen om dezelfde rechten te krijgen als de Franssprekende bevolkingsgroep van België.
88
keure of charter
Het perkamenten document waarin de lokale heer (de graaf of hertog van dat gebied) aan een stad de vrijheid gaf. De stad kreeg hierdoor rechterlijke, wetgevende, fiscale en militaire autonomie en moest in ruil een aantal verplichtingen aan de vorst nakomen.
89
privilege
Synoniem: een voorrecht.
90
belfort
Een stedelijke toren in de Zuidelijke Nederlanden of Noord-Frankrijk waar de privileges van de stad werden bewaard. Deze toren werd vaak op of aan een stadhuis, een commerciële lakenhal of een kerk gebouwd en was de plek waar de stadsklokken werden gehangen.
91
patriciër
Dit is oorspronkelijk de naam voor de leden van enkele Romeinse geslachten die afstamden van Romulus, de legendarische stichter van het Romeinse Rijk. Ze waren de leden van de Romeinse adel, en die betekenis heeft het woord de dag van vandaag nog in vele landen.
92
schepenbank
De schepenbank was aanvankelijk een regionale rechtbank, maar ontwikkelde zich later in de middeleeuwen tot een politiek orgaan dat vergelijkbaar is met wat tegenwoordig een ‘gemeente’ is. Het waren de voorlopers van de tegenwoordige schepencolleges.
93
democratie
Een regeringsvorm waarbij het volk zichzelf regeert. Dit kan direct of indirect via vertegenwoordigers.
94
gemeenteraad
Een groep van gekozen volksvertegenwoordigers binnen een gemeente. Dit orgaan controleert het schepencollege - het dagelijks bestuur van de gemeente.
95
schepencollege
Dit orgaan vormt het dagelijks bestuur van een gemeente. Het bestaat uit de burgemeester en de schepenen, afhankelijk van het aantal inwoners van de gemeente.
96
burgemeester
Hij/zij staat aan het hoofd van de gemeentelijke administratie en het schepencollege. Daarnaast staat hij/zij ook aan het hoofd van de lokale politie.
97
coalitie
Een verbond van twee of meer politieke partijen die dan in een volksvertegenwoordiging - zoals een gemeenteraad - samen een meerderheid van de stemmen hebben.
98
Viking
Een synoniem voor Noorman. In het Oudnoors betekent het 'plundertocht'.
99
schatting
Een (meestal hoog) bedrag dat een dorp of streek moest betalen aan doortrekkende troepen om te voorkomen dat zij het dorp of de streek plunderden en in brand staken.
100
drakkar
Een snel, wendbaar scheepstype dat de Noormannen gebruikten. Het was zowel bruikbaar op de open zee als op de rivieren.
101
saga
Een middeleeuws verhaal waarin de geschiedenis van Scandinavische koningen, families, individuen en landstreken wordt beschreven.
102
expeditie
Een tocht naar een moeilijk bereikbaar gebied om het te verkennen, te bevolken of er wetenschappelijk onderzoek te doen.
103
Ding
een volksvergadering bij de Noormannen die recht kon spreken en dus als rechtbank fungeerde. Het recht werd gesproken door de aanwezigen.
104
Langhuis
Het woningtype van de Noormannen, ze waren meestal tussen 20 en 30 meter lang en 8-9 m breed.
105
Runenschrift
Het oudst bekende schrift dat gebruikt werd door de Germaanse volkeren van Noord-Europa, Groot-Brittannië, Scandinavië en IJsland vanaf de 2de-3de eeuw tot en met de 19de eeuw. Het bestaat uit letters samengesteld uit meestal rechte en hoekige lijnen die gemakkelijk in bijvoorbeeld steen of hout kunnen worden gekrast.
106
Saga
Een middeleeuws verhaal waarin de geschiedenis van Scandinavische koningen, families, individuen en landstreken wordt beschreven.
107
Mythe
Een verhaal waarin men de oorsprong van een volk of een gebeurtenis wil verklaren. Meestal ligt dit in een ver verleden tijd en spelen wezens zoals reuzen, dwergen of goden een belangrijke rol.
108
kroniek
Een verhaal of boek met chronologisch geordende gedenkwaardige en/of historische feiten.
109
annalen
Een vorm van geschiedschrijving waarbij gebeurtenissen bondig en op strikt chronologische wijze jaar na jaar worden beschreven. Het begrip is afgeleid van het Latijnse annus (jaar).