Graag Gedaan Flashcards
(250 cards)
1
Q
Aankondigen
A
Annoncer
2
Q
in aanraking komen met
A
entrer en contact avec
3
Q
aanwijzing
A
l’indication
4
Q
afzetten
A
enlever
5
Q
belang hecten aan
A
accorder de l’importance à
6
Q
bekampen
A
combattre
7
Q
de bevoegheid
A
la compétence
8
Q
beweren
A
affirmer
9
Q
het denkbeeld
A
l’idée
10
Q
het deugt niet
A
ça ne convient pas
11
Q
deugdzaam
A
sage
12
Q
echter
A
toutefois
13
Q
het fatsoen
A
l’éducation
14
Q
de gedachte
A
la pensée
15
Q
gedragen
A
se comporter
16
Q
gelijkheid
A
l’égalité
17
Q
het huwelijk
A
le mariage
18
Q
instorten
A
s’écrouler
19
Q
de jongste jaren
A
ces dernières années
20
Q
klinken (klonk ; geklonken)
A
sonner
21
Q
de meederheid
A
la majorité
22
Q
melden
A
mentionner
23
Q
ooit
A
jamais (truc : ooit : je retient JAMAIS :) )
24
Q
in opstand komen tegen
A
se révolter
25
opvallen (viel op ; opgevallen)
Sauter aux yeux
26
opvallend
étonnant
27
de overtuiging
la conviction
28
samenvallen met
coïncider avec
29
samenwonen
cohabiter
30
scherp
virulent
31
slikken
digérer (encaisser)
32
de stijging
l'augmentation
33
tegenwoordig
actuellement
34
het teken
le signe
35
de tendens
la tendance
36
de rebel uithangen (hing uit ; uitgehangen)
faire le rebelle
37
de verandering
le changement
38
in vergelijking
en comparaison à
39
verder
par ailleurs
40
verdwijnen (verdween ; verdwenen)
disparaître
41
verschijnen (verscheen ; verschenen)
paraître
42
de vrijheid
la liberté
43
Beschouwen
considérer
44
Beseffen
se rendre compte
45
Doodschietn (schoot dood ; doodgeschoten)
Tuer d'un coup de fusil
46
Leerijk
Enrichissant
47
Lenen van / Lenen aan
Prêter / Emprunter
48
ondervinden (ondervond ; ondervonden)
Faire l'expérience de
49
Onlosmakelijk
Inséparable
50
De ontspanning
La détente
51
Reeds
déjà
52
Opsteken (stak op ; opgestoken)
Relever
53
De ruit
La vitre
54
Uiteraard
Evidemment
55
Uitvoeren
Exécuter
56
De getuigenis
Le témoignage
57
Gewoonweg
Tout simplement
58
Het inkomen
Les revenus
59
De inkomsten
Les recettes
60
Jammer genoeg ou Spijtig genoeg
Malheureusement
61
Meedoen (deedmee ; meegedaan)
Participer à
62
Zich opwarmen
S'échauffer
63
Tegenstander
L'adversaire
64
Toelichting
L'information
65
Uitblinken (blonk uit ; uitgeblonken)
Exceller
66
Uiteindelijk
Finalement
67
Afkicken
Suivre une cure de désintoxication
68
Afronden
boucler
69
Bitter
amer
70
Beheerst
maitre de soi
71
Verwaarloosd
négligé
72
Op voorwaarde dat
A condition que
73
Vrezen
Craindre
74
Vreselijk
Terrible
75
Woede
colère
76
Zwaar
Fort
77
Wellicht
Sans doute
78
Zijn verantwoordelijkheid opnemen
Prendre ses responsabilités
79
een klacht indienen
introduire une plainte
80
Ondersteunen
Soutenir
81
Aan geld geraken
Obtenir de l'argent
82
We halen het
Nous allons réussir
83
Insectenbeet
La morsure d'insecte
84
Wet
La loi
85
Afgeven (gaf af ; afgegeven)
Délivrer
86
Avonspitsuur
L'heure de pointe du soir
87
Het beeld
l'image
88
Besluiten (besloot ; besloten)
décider
89
Burgerzin
La citoyenneté
90
Doodsteken (stak dood ; doodgestoken)
Tuer
91
Het eigendom
La propriété
92
Falen
échouer
93
Het gebrek
Le manque
94
Gerechtelijk
Judiciaire
95
De getuige
Le témoin
96
Heel wat
Bon nombre de
97
De inbraak
Le cambriolage
98
De inbreuk
L'infraction
99
De kring
Le milieu
100
Maatschapelijk
Social
101
De omgeving
Les environs
102
Het onveilligheidsgevoel
Le sentiment d'insécurité
103
De overval
l'attaque à main armée
104
Terugdringen (drong terug ; teruggedrongen)
Repousser
105
Wettig
Légal
106
Zelfverdediging
La légitime défense
107
De veiligheid
La sécurité
108
Plegen
Commettre
109
De reden
Le motif
110
Samenleving
La société
111
Steekpartij
La bagarre au couteau
112
Uitbreiden
Développer
113
Uitwijzen (wees uit ; uitgewezen)
Prouver
114
De vechtpartij
La bagarre
115
Verstandig
Sage
116
Voorstellen
Proposer
117
In de bres springen
Prendre la défense de
118
Het gezever
Le bavardage
119
Integendeel
Que du contraire
120
Het kijgcijfer
L'audimat
121
De overstorming
L'innondation
122
Het overlijdensbericht
Le faire-part de décès
123
De scande
Le scandale
124
Stompen
Bourrer de coups
125
De uitzending
L'émission
126
Verminderen
Diminuer
127
Vernemen (vernam ; vernomen)
Apprendre
128
Weigeren
Refuser
129
Het mocht niet baten
C'était inutile
130
Zich gedragen (gedroeg ; gedragen)
Se comporter
131
Tot inkeer komen (kwam ; gekomen)
Se repentir
132
De klopjacht
La battue
133
Overlijden (overleed ; overleden)
Décéder
134
Staren
Regarder dans le vide
135
Verbijsterd
Stupéfait
136
Tegenover
Par rapport à
137
Vermoedelijk
Présumé
138
Verzuchten
Soupirer
139
Voortvluchtig
En fuite
140
Aanspreken (sprak aan ; aangesproken)
Plaire
141
De baan
Le job
142
Betrouwbaar
Digne de confiance
143
De les bijwonen
Assister à un cours
144
Binnenstappen
Enter dans
145
De borst
Le sein
146
Dat maakt niet uit
Ça n'a aucune importance
147
Draaien
Tourner
148
De echtscheiding
Le divorce
149
Geremd
Complexé
150
Geschikt
Approprié
151
Graatmager
Maigre comme un clou
152
Goedkeuren
Approuver
153
Halfbloot
A moitié nu
154
Het is uit
C'est fini (relation)
155
Het kan me gestolen worden
C'est le moindre de mes soucis
156
Huiselijk
Familial
157
Ik heb er niets op tegen
Je n'ai rien contre cela
158
Instemmen met
Etre d'accord avec
159
De medelerlingen
Le camarade de classe
160
Moeite doen
Faire des efforts
161
Onaanvaardbaar
Inacceptable
162
Ondegaan (onderging ; ondergegaan)
Subir
163
Onthutst
Déconcerté
164
Ontwikkelingswerk
L'aide au développement
165
Onverantwoord
Irresponsable
166
Opvolgen
Succéder
167
Overeenkomen met (kwam overeen ; overeengekomen)
Correspondre à
168
Overwegen (overwoog ; overwogen)
Envisager
169
Passen bij
Convenir à
170
Pesten
Harceler
171
De principaal
Le directeur d'école
172
Om raad vragen (vroeg ; gevraagd)
Demander des conseil
173
De rel
La bagarre
174
De roddel
La rumeur
175
De schuld
La faute
176
Het slaapmiddel
Le somnifère
177
De staking
La grève
178
Het tijdschrift
Le magazine
179
Tevreden
Satisfait
180
De trend
La tendance
181
Toegangelijk
Accessible
182
Tegenwoordig
Actuellement
183
Uitgeven (gaaf uit ; uitgegeven)
Dépenser
184
Uitsluiten (sloot uit; uitgesloten)
Exclure
185
Uiten
Exprimer
186
De verandering
Le changement
187
Vermaken
Amuser
188
Veroordelen
Condamner
189
Veroorzaken
Causer
190
Verwonderen
S'étonner
191
De verzorging
Les soins
192
Voorrang verlenen aan
Accorder la priorité à
193
Vrolijk
Joyeux
194
Weigeren
Refuser
195
Zelfzeker
Sur de soi
196
Zinvol
Sensé
197
Alsmaar meer
De plus en plus
198
Anonimiteit
L'anonymat
199
Het beheer
La gestion
200
Beledigen
Insulter
201
Bescheiden
Modeste
202
Bijeenkomen
Se réunir
203
Bijeenkomst
La réunion
204
Binnenhuis
A la maison
205
De deskundige
Le spécialiste
206
Diepgaand
Approfondi
207
Durven
Oser
208
Doorbrengen (bracht door ; doorgebracht)
Passer (du temps)
209
Eenzat
La personne solitaire
210
Enkel
Seulement
211
Fel
Vif
212
De gelegenheid
L'opportunité
213
Het gebied
Le domaine
214
Het gesprek
L'entretien
215
Hoeven
Devoir
216
Het heil
Le bonheur
217
De kluizenaar
Le solitaire
218
Kruipen (kroop ; gekropen)
Ramper
219
Iets kwijt raken
Perdre quelque chose
220
Leuk
Chouette
221
Leeftijd
L'âge
222
Het liefdesleven
La vie sentimentale
223
Menen
Penser
224
Merken
Observer
225
Het motto
La devise
226
Het netwerk
Le réseaui
227
Nogal
Plutôt
228
Zich opsluiten (sloot op ; opgesloten)
S'enfermer
229
Opvoeren
Représenter
230
Opzoeken (zocht op ; opgezocht)
Rechercher
231
Te pletter
A fond
232
Opduiken (dook op ; opgedoken)
Emerger
233
Geld in iets pompen
Injecter de l'argent dans quelque chose
234
Redelijk
Raisonnablement
235
Rondlummelen
Glander
236
Simpelweg
Tout simplement
237
Op stap gaan
Sortir
238
Stedelijk
Urbain
239
Zich terugtrekken (trog terug ; truggetrokken)
Se retirer
240
Toegeven (gaf toe ; toegegeven)
Admettre
241
De troef
L'atout
242
Uitdrukken
Exprimer
243
De vaardigheid
L'adresse
244
Het vertrouwen
La confiance
245
De voorstander
Le partisan
246
Zich wagen
S'essayer à
247
Zogenaamd
Soi-disant
248
Zorg
Le soucis
249
Zuchten
Soupirer
250
Zich zat zuipen (zoop ; gezopen)
Se saoûler