GS toets lj1 periode 2 Flashcards

1
Q

wanneer was de tijd van de grieken

A

3000 v. Chr. tot 500 n. Chr.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is een monarchie

A

In een monarchie is een erfelijke koning aan de macht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is een aristocratie

A

Vorm van bestuur waarbij een kleine groep mensen met voorgerechten (adel) de macht heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is een tirannie

A

vorm van bestuur waarbij 1 man alle macht in handen krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is een democratie

A

een vorm van bestuur waarbij het volk via stemming beslist wie de bestuurders zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Altaren

A

tafels waar offers gelegd werden, zoals wijn of fruit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

burgerrecht

A

het recht dat gegeven was aan de bewoners van een polis die land bezaten
(de recht om te stemmen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cultuur

A

alles wat door een samenleving wordt gemaakt en bedacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

filosoof

A

iemand die zoekt naar wijsheid en kennis om de wereld en de mens beter te begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

griekse goden

A

de grieken geloofden dat goden hun leven en dood bepaalden en de hele wereld bestuurden met hun natuurkrachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

heloten

A

mensen uit Messenie, die waren bezit van de spartanen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kolonisatie

A

de stichting van Griekse nederzettingen buiten Griekenland in de 8e en 7e eeuw v. Chr.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Mythe

A

een verhaal over goden of half-goden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

olympische spelen

A

sportwedstrijd voor alle Grieken, die een in de vier jaar werd georganiseerd voor de oppergod Zeus in Olympia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ongelijkheid

A

verschillen tussen mensen in bezit, macht of rechten

differences between people in possession, power or rights

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Orakel

A

heiligdom waar een god via een priester(es) voorspellingen doet.

17
Q

ostracisme

A

Scherfgericht. tijdens een scherfgericht krasten de burgers de naam van een verdachte persoon in een scherf.
De persoon met de meeste stemmen werd verdacht van tirannie en vervolgens voor een aantal jaren uit Athene verbannen.

18
Q

Peloponnesisch oorlogen

A

een strijd tussen Athene en Sparta

19
Q

Polis

A

Griekse stadstaat

20
Q

polytheistische godsdienst

A

een godsdienst met meerdere goden

21
Q

blank

A

blank

22
Q

slavernij

A

systeem waarin mensen het eigendom zijn van iemand anders en dus onvrij zijn en geen rechten hebben

23
Q

tempel

A

een heilige plek om een god te vereren

24
Q

wetenschap

A

het verzamelen van kennis door een verschijnsel te besturderen.

25
Q

hoe werd athene bestuurd

A

Mensen met burgerrecht stemde op 3 dingen:
10 generaals
Rechters
Raad van 500
Ostrascisme

26
Q

hoe werd sparta bestuurd

A

Sparta was een monarchie.
Ze hadden 2 erfelijke koningen, die waren de leiders van het leger in oorlogstijd. maar ook 5 mannen jaarlijks die het dagelijks bestuur regelde.

27
Q

hoe was het gedacht in athene over burgerrecht

A

je moest een Atheense man die ouder dan 18 waren.

28
Q

hoe was het gedacht in sparta over burgerrecht

A

je moest een Spartaanse man die ouder dan 30 was.

29
Q

wat is er zo bijzonder aan de griekse cultuur van de 5e eeuw (goddienst)

A

De Grieken hadden altaren om hun goden te vereren. De altaren stonden meestal bij de grieken in thuis of veld, maar eventueel bouwden ze ook tempels voor ze.

30
Q

.

A

.

31
Q

waarom waren de goden zo belangrijk voor de grieken

A

De Grieken geloofden dat elke god hun eigen taak hadden. En dat de werk van de goden was te zien in de natuur. Bijvoorbeeld vulkaanuitbarstingen, overstromingen, stormen en onweer. De Grieken geloofden ook dat de goden bepaalde of je ziek of gezond werd/bleef

32
Q

hoe gingen de grieken uiteindelijk van mythische denken overgingen naar wetenschappelijk denken en wat zijn de kenmerken hiervan zijn.

A

de Grieken waren nieuwsgierig en zochten overal een verklaring voor. In het begin vonden ze verklaring in hun mythen.