H 3 Flashcards

(55 cards)

1
Q

2 soorten synapsen

A

elektrische synaps = rechtstreekse doorgang ionen (gap junctions) = voor gesynchroniseerde activiteit voor zeer vlugge signaaltransductie (hartspier, gs)

chemische synaps = via neurotransmitters en receptoren
stimulerend of inhiberend, receptor meestal verbonden met ligand gestuurde ionenkanaal, steeds dezelfde richting en vertraging in synaps

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

verwijdering neurotransmitter door

A
  • afbraak in synaptische spleet
  • actieve heropname door presyn. mem
  • transmitter diffundeert weg uit syn. spleet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kleine neurotransmitters

A
glutamaat = EPSP in CZS
GABA = meest voorkomend IPSP
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Biogene amines neurotransmitters

A
  • catecholamines - op basis van tyrosine = dopamine, (nor)adrenaline - PZS
  • serotonine = op basis van tryptofaan
  • histamine = op basis van histidine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

overige neurotransmitters

A

acetylcholine = meest voorkomend exci in PZS
ATP = rol in autocriene en paracriene mechanismen
-> indien purinergische receptoren aanwezig zijn kan het als neurotransmitter fungeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ionotrope receptoren

A

als postsynaptische receptoren een integraal deel zijn van ionen-kanaal = meest vlugge synaptische transmissie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

metabotrope receptoren

A

als postsynaptische recep gescheiden zijn van de ionenkanalen -> ionenkanalen worden indirect bediend door tussenkomst van G-proteïne of intracellulaire second messenger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

pijnmodulatie

A

endorphines en encephalines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

functie Dura mater

A

ondersteunt de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

arachnoïdea functie

A

fijn BW netwerk met beetje expansie ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

cerebrospinaal vocht functie

A
  • schokdemper
  • voorziening nutriënten
  • afname drukopbouw door volume buffer
  • gevormd in speciale plooien pia mater
  • circuleert in de subarachnoïdale ruimte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bloed-hersen barrière

A

zorgt voor stabile K+ concentratie en verlaagde concentratie AZ voor de functie van AZ als neurotransmitter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

dorsale zijtakken spinale zenuwen

A

innerveert spieren en huid van nek en rug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ventrale zijtakken spinale zenuwen

A

innververen rest van het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

intercostale zenuwen

A

innerveert incostale spieren in thorax huid + spieren en huis van het voorste deel abdomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

autonome reflexen

A

voor behoud homeostasis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

somatische reflexen

A

dg spieren -> kun je onderdrukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

spierspoelen

A

bundel van intrafusale spiercellen = dunne gemodificeerde spiercellen

  • sensorische zenuwvezels zijn hieromheen geweven
  • zorgt ervoor dat als de strekspier gestimuleerd wordt, dat de antagonist dan relaxeerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

monosynaptische reflex

A

zonder interneuronen

sensorische vezels -> via excitatorische syn. -> motorneuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

gamma motor vezels

A

voor aanpassing gevoeligheid spierspoelen
= info over statische spierlengte
= info over snelle veranderingen in lengte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

golgi lichaampjes

A

= sensorische componenten in peesreflexboog

- sensorische zenuwvezeluiteinde zijn verweven tussen collageen vd pees

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

verlengde ruggenmerg

A
  • hartactiviteit
  • bloeddruk
  • bloedverdeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

verlengde merg + pons

A

respiratorische bewegingen

verteringsprocessen

24
Q

hersenstam

A

reflexcontrole oogbewegingen
reflexcontrole lichaamshouding
axonen voor info van hersenen -> rm

25
tegmentum
deel van mesencephalon dat onder aquaduct zit | bevat substantia nigra
26
formatio reticularis
diffuse plexus van onder elkaar verbonden neuronen doorheen hersenstam
27
n. vagus
bevat autonome parasympatische zv naar veel inwendige organen in thorax/abdomen
28
n. verstibulocochlearis
verantwoordelijk voor de overdracht van geluid en evenwichtsinformatie van het binnenoor naar de hersenen
29
vestibulo-oculair reflex
stabiliseerd de retinale beelden
30
vestibulaire reflexen
vanuit evenwichtorgaan => coordinatie van buigen en strekken van voor en achterbenen - hoek kop-rug verandert niet
31
tonische nekreflex
hoek kop-rug veranderd - geactiveerd door spierspoelen in nekspieren wanneer de nek naar boven wordt geplooid - kan ook ingeschakeld worden als evenwichtsorgaan geen veranderingen detecteerd - bij willekeurige = hoofd beweegt, rest behoud stabiele positie
32
oprichtingsreflexen
hersteld de normale positie van het dier
33
cerebellum
- vergelijkt actuele lichaamsbewegingen met geplande en minimaliseerde dit verschil - krijgt ook info uit evenwichtsorgaan, spierspoelen en sensorische cellen in pezen en gewrichten - stuurt correctie signalen via de hypothalamus -> hersencortex en ventrale rm hoorn
34
thalamus (diencephalon)
versterken van sensorische info, info van cerebellum en de basale ganglia - behalve olfactorisch komt alles hierlangs maakt verbinding met 3e ventrikel = interthalamische adhesie
35
hypothalamus (diencephalon)
- link tussen CSZ en endocriene - controleert de meeste endocriene klieren via hormonen die hypofyse voorkwab stimuleren of inhiberen - produceert de twee hormonen die gesecreteerd worden via de hypofyse achterkwab - hoofdregelcentrum van autonoom zs - speelt rol in lichaams temperatuur - dorst honger en lipido - samen met hersenstam cruciaal voor de regeling vd homeostase
36
epifyse
belang in ciradische ritme
37
rhinencephalon
olfactorische info zoogdieren
38
basale ganglia
neuronen in nuclei onder de cortex
39
corpus callosum
verbind de 2 cerebrale hersenhemisferen onderling | - en zorgt dat deze informatie kunnen uitwisselen
40
perceptie
= bewuste ervaring sensorische input + bewuste sturing congitieve activiteiten
41
primaire corticale gebieden
eenvoudig => heeft eigen gebied in cortex | = visuele, auditieve, somatosensorische en motorcortex
42
associatie - cortex
complex, geen specifiek aangewezen functie | - symmetrische zenuwbanen kruisen de middellijn in rm of hersenstam
43
spinothalamische zenuwbanen
pijn, Temperatuur of overdreve huidstimulatie net als zenuwen via dors. rm kolom heeft het 3 neuronen en 2 synapsen (bewuste gevoelsperceptie)
44
pyramidale baan (willekeurige controle skeletspieren)
directe verbinding : geen synapsen | voor fijne motoriek waarbij concentratie en bewust denken nodig is
45
extra-pyramidale baan (willekeurige controle skeletspieren)
- gaat buiten ventrale pyramide, doorheen verlengde merg - bevat synapsen thv kernen in de hersenstam -> maakt beïnvloeding mogelijk door input cerebellum - voor grotere spiergroepen die gecoördineerd werken voor lichaamshouding en voortbewegngen
46
werkgeheugen
bevat info nodig om beslissingen te nemen elementen van zowel kort als lang geheugen wordt constant bijgewerkt
47
korte termijn geheugen
elek. activiteit neurale netwerken
48
lange termijn geheugen
= chemische of fysische veranderingen neurale cellen
49
procedure geheugen (lange termijn geheugen)
hoe iets moet : cerebellum
50
declaratief geheugen (lange termijn geheugen)
wat iets is/ gedaan wordt : cortex
51
integratiecentrum
in hypothalamus, probeert verschil tussen sensorische input en referentiewaarde te minimaliseren
52
sympatisch naar zweetklieren
cholinergisch
53
agonist voor receptoren voor ach in neuromusculaire synapsen
nicotine
54
agonist receptoren parasympatisch
muscarine | - trager, verlengde effect op doelcellen
55
(nor) adrenaline heeft 2 groepen
alpha-adrenergische receptoren beta-adrenerge receptoren zijn metabotropisch klier en gs kunnen beide bevatten