H 5 Flashcards

(76 cards)

1
Q

paracrien

A

endocrien actief in onnmiddelijke omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

endocrien

A

actief op andere locaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hypothalamus -> hypofyse

A

via neurohormonen via bloed naar voorkwab

via zenuw naar achterkwab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

soorten hormonen

A

klassieke hormonen
neuro hormonen
lokale hormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

klassieke hormonen

A
  • productie in endocriene cellen
  • secretie in interstitium -> diffusie naar bloedbaan
    [hormoon] in plasmaa is homogeen verdeeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

neurohormonen

A
  • productie door neuro- endocriene cellen

- secretie aan uiteinde zenuwvezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

lokale hormonen

A
  • productie door endocriene cellen

- actie targetcellen in onmiddelijke omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

autocriene functie lokaal hormoon

A

endocriene cel is zelf target

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

4 klassen van chemische structuren hormonen

A
  • afgeleiden van AZ
  • vetzuren
  • peptide en proteïne hormonen
  • steroïdhormonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hormonen afgeleidt van AZ

A

-tyrosine is de precursor molecule van thyroid hormonen en catecholamines ((nor)epinephrine en dopamine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hormonen vetzuren

A
  • Fosfolipase A2 zet arachidonzuur vrij
  • onverzadigde arachidonzuur kunnen worden geconverteerd naar eicosanoïden

belangrijkste groen eicosanoïden:

  • PG
  • tromboxanen
  • leucotriënten

: ontstekingsmediatoren
: bloedplaatjesaggregatie, vasoconstrictie
: contractie gladde spieren
: regeling CL functie in organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

peptide en proteïne hormonen

A
  • verschillende grootte
  • synthese van pre-prohormonen
  • stockage als prohormonen -> activatie na afsplitsin peptide
  • hormoon vrij door exocytose na stimulatie van endocriene cel
  • synthese en secretie zeer goed gelinkt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

steroïdhormonen

A
  • stapsgewijze enzymatische omzetting van cholesterol
  • productie in bijnierschors, gonaden, placenta
  • als hormoonproductie stijgt, stijgt producerende enzymes
  • steroïde = vetoplosbaar dus secretie door diffuse en geen intracellulaire stock
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

calacitriol

A

actieve vit D3 metaboliet

= steroïd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

transport van vet oplosbare hormonen

A

gebeurt gebonden aan wateroplosbare plasma = proteïne die gevormd worden in de lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

globulines

A

specifieke plasma proteïnes

hormoonbuffer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

albumines

A

niet specifieke plasma-proteïnes

hormoonbuffer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

metabolisme en eliminatie

A

enzymatische degradatie in weefselvloeistof of target cells

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

motabolisme en eliminatie: pep en catecholamines

A
  • korte halfwaarde tijd

- kleine hoeveelheden door niet uitgescheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

metabolisme en eliminatie : steroïdhormonen

A
  • grotere halfwaarde tijd

- degradatie in de lever -> omzetting naar H2O oplosbare componenen -> via bloed naar nier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

voor/midden kwab hypofyse

A
  • bevat echte endocriene cellen
  • in steel: speciaal portaal systeem: 2 capillaire netwerken die in elkaar overgaan
  • neuronen uit hypothalamus -> axonen naar bovenste capillair netwerk
    1e stuurt bloed naar voor en midden kwab
    2e omringt daar de endocriene cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

supra-optische kern

A

cellichaam in hypofyse achterkwab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

paraventriculaire kern

A

cellichaam in hypofyse achterkwab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

hormoon productie achterkwab

A

productie in cellichaam -> verpakt in vesikels

  • geproduceerd als pre-pro- peptides
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
transport achterkwab hormonen
transport aan axonen -> stock aan zenuwuiteinden - secretie door exocytose - bij transport door axon gebonden aan neurophysines
26
ADH
regulator osmolariteit extracellulair vocht | - wordt vrijgegeven als osmolariteit stijgt, en zorgt ervoor dat urine volume afneemt
27
Oxytocine
- effect wordt bewerkt via activatie van fosfolipase C, wat de intracellulaire acties van oxytocine medieert - gestuurd door verschillende reflexbogen => sterke uteruscontracties bij partus en melk schieten lactatie
28
ACTH = corticotropine
- gaat naar cortex bijnier -> wordt daar omgezet naar cortisol/corticosteroïde, aldosterone en testosteron - afsplitsing van pro-opiomelanocortin - vetoplosbaar - trofisch : invloed op cel-aantal/omvang - door adenylcyclase -> cAMP - circadisch
29
TSH = thyrotropine
- naar thyroïd => maakt daar thyroxine en triiodothyronine - trofisch - glycoproteïne - regelt aantal folliculaire cellen als TSH langer aanhoud - gelijkenis met FSH en LH - rol regeling celmetabolisme (verhogen) behalve hersenen, gonaden en milt - na binding adenylcylase -> cAMP (medieert de tsh effecten)
30
FSH
``` - naar testes en eierstokkenn testis=> inhibine eierstokken => oestradiol - glycoproteïnes - trofisch ```
31
GH = STH = somatotropine
- naar lever en ander weefsel => IGF-I IGF-I : stimulatie cellen tot productie van groeifactoren - korte halfwaarde tijd (20 min) - pulsatieve secretie - toename bij: arbeid, vasten, stress, eiwitrijk dieet en laag plasma glucose IGF-I - activatie van intracellulair tyrosine-kinase na receptorbinding - gebonden aan eiwitten in bloed: halfwaarde tijd stijgt - anabool effect - anti-insuline effect
32
PRL = prolactine
- naar uiers => celgroei en differentiatie + synthese melkcomponenten - stimuleert bij sommige species functie van CL - halfwaarde tijd +/- 20 min - vrijgezet door zuigreflex: dopamine secretie daalt en PRL-RH secretie stijgt - activeert intracellulair tyrosine kinase - stimuleert de groei en differentiatie van melkklier epitheel tijdens de dracht - initieert mechanismen die de melkproductie op gang brengen na de partus - oestrogeen direct positief effect op PRL secretie
33
achterkwab hormonen
ADH= vasopressine | oxytocine
34
voorkwab hormonen
``` FSH LH ACTH TSH GH = STH PRL ```
35
corticotropine
ACTH
36
thyrotropine
TSH
37
somatotropine = STH
GH
38
middenkwab hormonen
MSH -> pro-opiomelanocortine -> MSH + beta-endorfine | => lichaamskleur aanpassing
39
hypothalamus controleert hypofyse-voorkwab
neuro-endocriene cellen produceren neuro-hormonen in hypothalamus => regelen synthese en secretie van hormonen door voorkwab
40
hypothalamus hormonen
peptiden behalve dopamine - ACTH-RH - TRH = TSH-RH - GH-RH - GH-IH - GnRH - PRL-RH - dopamine = PRL-IH
41
regeling secretie hypothalamus hormonen
neuronen verwerken info mbt uitwendige en inwendige milieu | - concentraties zijn veel lager dan in de neurohypofyse
42
circadisch
bepaalde secretiepatronen voorzien door CZS
43
shortloop - feedback
hypofyse hormonen oefenen feedback controle uit op hyothalamus
44
longloop-feedback
hormonen van endocriene klieren oefenen controle uit op de hypothalamus (én hypofyse) - bij daling concentratie -> inhibitie deels opgeheven - bij stijging concentratie -> inhibitie gestimuleerd
45
colloïd
visceuze eitwirijjke vloeistof die folliculair lumen van schildklier vult
46
iodothyromines
geeft aanleiding tot thyroxine = T4 triiodothyronine = T3
47
TPO= thyroperoxidase
katalysator van tyrosine-moleculen | - maakt er jodide hormonen van
48
thyroglobine
verpakking thyroïdhormonen - T4 en T3 blijven hieraan gebonden - glycoproteïne geproduceerd door folliculaire cellen
49
secretie van schildklierhormonen
- folliculaire cellen nemen colloïd op via endocytose - > fusie met lysosomen met enzymes die thyroïd-hormonen van thyroglobuline afsplitsen - > hormonen diffunderen naar bv - > binding op TBG (glycoproteïne uit lever) - T3 bindt aan de receptor in de doelcel - hormoonsecretie stijgt wanneer metabolisme stijgt
50
effecten hormonen schildklier
- vooral T3 heeft hormoon effect - rol in regeling celmetabolisme - verhogen metabolisme - normale lichaamsgroei en ontwikkeling - normale ontwikkeling CZS + bij dalig secretie: daling voortgeleidingssnelheid - versterkt effect vd sympaticus - essentieel voor normale functies gonaden
51
cortex bijnieren
1) zona reticularis = binnen 2) zona fasciculata = midden 3) zona glomerulosa = buiten - cholesterol als basis hormonen = steroïde
52
zona reticularis cortex bijnier
androgenen
53
zona fasciculata cortex bijnier
glucocorticoïden
54
zona glomerulosa cortex bijnier
mineralocorticoïden
55
mineralocorticoïden
=> aldosterone belangrijkste hormoon (zona glomerulosa) - metabolisme van belangrijke anorganische ionen zoals natrium, kalium en chloor - stijging renine -> stijging angiotensine II -> stijging aldosteron - [kalium] extracellulair, als dit stijgt stijgt aldosteron productie doordat Ca++ concentratie intracellulair stijgt (sterk effect)
56
Aldosterone
= belangrijkste hormoon uit zona glomerulosa bijniercortex - circuleert aan CBG en albumine - wordt in de lever geïnactiveerd (zoals alle nierhormonen) door glucuronidatie
57
effecten aldosterone
wanneer actief zal de zout en water concentratie Na stijgt buiten de cel in het lichaam - K+ excretie stijgt - binding op DNA en beïnvloeding van gentranscriptie - meer Na en K pompen op basolateraal membraan tubulair cellen - meer na kanalen in apicale celmembraan - trager dan ADH : kortom: door aldosterone wordt er meer na terug opgenomen door de nieren ipv k en H+ die worden gesecreteerd
58
glucocorticoïden
- belangrijkste hormoon = cortisol (zona fasciculata) - rol in glucosemetabolisme : daling van glucoseverbuik in de cel -ACTH bindt op membraan receptor -> activatie adenyl-cyclase -> cAMP stijgt waardoor cholesterol wordt gemobiliseerd -> cortisolsynthese
59
cortisol
belangrijkste hormoon van zona fasciculata (glucocorticoïden) stress hormoon: - bloeddruk verhoging - stijging concentratie glucose in plasma + lipolyse en eiwitafbraak - inhibitie van groei door verhindering eiwitsynthese - anti-inflammatoir: verminderd hoeveelheid lymfocyten en antilichaamproductie - > verhinderen prostaglandine synthese en onderdrukt chemotaxis waardoor ontstekingsreactie verminderd en weefselschade vermindert
60
androgenen
belangrijkste hormoon = testosteron (zona reticularis) | - circuleren gebonden aan SHBG en albumine
61
adrenerge receptoren
- catecholamines = sec. ,es : gemetaboliseerd in nier en lever - alpha en beta groeppen waarbij alpha op A en NA reageren en beta vooral op A -> netto effect atriolen in skeletspieren wordt bepaald door verhouding. Bij matige stijging NA zullen B2 recep zeggen te relaxeren met daling van atreolaire weerstand. Bij hoge hoeveelheid zeg alpha dat weerstand niet moet verlagen
62
testosteron en vervoer
circuleren gebonden aan SHBG en albumine
63
belangrijke algemenee adaptaties aan stress
- cortisolsecretie stijgt - catecholamine secretie stijgt door sympaticus activatie - [glucose] stijgt door [adrenaline] toename in plasma - toename concentratie andere hormonen (bv prolactine en tyroïdhormoon)
64
belangrijkste acties A en NA
- stimuleren de afbraak van glycogeen en de gluconeogenese - verhogen de glucose concentratie in plasma - veroorzaken vetweefselafbraak, lipolyse -> waardoor verhoogde plasma concentratie aan vrije vetzuren - verhogen de hartslagfrequentie en contractiliteit - verhogen de cardiac output en bloeddruk - veranderen de bloedperfusie met betere doorbloeding van de skeletspieren - stimulerren de formatio reticularis waardoor alertheid stijgt
65
MSH
uit hypofyse middenkwab - melanocyten bevatten iridophoren - MSH stijging verdeeld melanine granules - bij stijging MSH concentreren de iridophoren rond de nucleus => huid verdonkert - bij daling verspreiden de iridophoren, melaninegranules concentreren -> huid neemt lichtere kleur aan = reflexmatig door oog
66
hormonale regulatie Ca-metabolisme
parathyroïde + calcitriol en calcitonine
67
Insuline
- geproduceert als pre-pro-insuline in Beta-cellen in eilandjes van langerhans -> verwijderen van c-peptide -> insuline - halfwaardetijd = 5-8 min. - grootste deel door lever en nier afgebroken - glucose gestimuleerde insuline secretie = bifasisch - secretie wordt gestimuleerd door hormonen die lokaal in SVS worden geproduceerd (GIP)
68
effecten insuline
- glucose wordt door membraan gevoerd via transportmolecule = Glut-moleculen - Glut-4 zit in membraan - stimuleert AZ opname => energieproduct + eiwitsynthese neemt toe - inhibeert lipolytische enzymes - hersenen, lever, darm, nier en melkkliercellen is de glucose opname insuline ONafhankelijk
69
glucagon
- catabool : behoud [glucose] in bloed constant bij geen opname van glucose - geproduceerd in pancreas in alpha-cellen als preproglucagon - vrij in bloed met halfwaardetijd = 5-6 min. - gemetaboliseerd in lever en nier - toename [AZ] stimuleert zowel glucagon als insuline secretie - activeert adenylcyclase bij membraan receptor binding
70
circadische hormonen
- ACTH - prolactine - TSH - FSH - LH
71
melatonine
- secretie stijgt bij donker - rol menstruele cyclus - regelt ws vachtkleurveranderingen
72
leptine
brengt info over vet-stock | - bepaald puberteit jonge dieren
73
ANP
vochtbalans extracellulair | = peptide
74
catecholamines
- g proteine en adenylylcyclase + fosfolipase C - geen steroïdes : opgeslagen in vesikels - halfwaardetijd van 1-3 min.
75
alpha- adrenerge receptoren
- voor sympatisch meest voorkomende adrenerge receptor - even gevoelig voor NA al A - activatie zorgt voor verhoogd [ca++] in cytosol en stimuleert de activiteit van de doelcellen - in meeste organen bezitten de atriolen vooral of exclusief alpha-receptoren - zorgt voor sluiten sfincters
76
bèta adrenerge receptoren
B1: vooral in hart - meer door A gestimuleerd - activatie zorgt voor verhoogde hartslag en contractiliteit B2: vooral in atriolen van skeletspieren, gs van bronchiolen en klieren - door A, ongeveer niet NA (atriolen bevatten ook a maar gaat om verhouding) bij matige stijging vooral B2 wat zorgt voor relaxatie van spierellen met daling van arteriolaire weerstand