H1 Flashcards

1
Q

alternatief aanwendbaar

A

De middelen (producten, geld of tijd) kunnen voor verschillende zaken gebruikt worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bindende afspraak

A

Een afspraak waar je (juridisch) niet van af kunt of niet onderuit kunt. In de speltheorie: men heeft van tevoren afgesproken een bepaalde strategie te volgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

budget

A

Meestal: het geldbedrag dat je kunt besteden. Kan ook in een andere context voorkomen, bijv het aantal uren dat je kunt besteden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

budgetlijn

A

Een budgetlijn geeft verschillende combinaties van twee bestedingsmogelijkheden aan bij een bepaald budget (bijv vrije uren of werken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

consumptie

A

Het kopen van goederen en diensten door gezinnen. Aanschaffen van producten door de eindgebruiker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

coöperatief spelen

A

samenwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

dominante strategie

A

De strategie die het beste resultaat oplevert, ongeacht de keuze van de andere speler(s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

gevangenendilemma

A

Een speltheoretische situatie waarbij 2 spelers een dominante strategie hebben, maar waarbij het Nash-evenwicht suboptimaal is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

herhaald simultaan spel

A

Een simultaan spel (gevangenendilemma) dat vaker wordt herhaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

investeren

A

Het aanschaffen van kapitaalgoederen door een onderneming of bedrijf: het kopen van goederen of diensten om er verder mee te produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kapitaalgoederen

A

Goederen die door bedrijven worden gebruikt in het productieproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

koopkracht

A

De hoeveelheid goederen die je met je inkomen (of een euro) kunt kopen. Reële waarde van het budet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

meeliftersgedrag

A

Gratis profiteren van de inspanningen van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Nash-evenwicht

A

De uitkomst van een spel waarbij geen van de spelers zich kan verbeteren gegeven de keuze van de andere speler(s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

niet-coöperatieve strategie

A

Strategie waarbij spelers niet samenwerken, maar elkaar beconcurreren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

nominaal

A

In geld uitgedrukt

17
Q

opofferingskosten

A

De gederfde opbrengsten van het beste, niet gekozen, alternatief

18
Q

pay-off

A

Resultaat of opbrengst (winst/omzet/tijd)

19
Q

pay-off matrix

A

(=resultatenmatrix) Een tabel waarin de pay-off van elke strategie is weergegeven

20
Q

reële waarde

A

Koopkracht van rente/geld/loon/vermogen; hoeveel stuks je er mee kan kopen

21
Q

schaars

A

Een product is schaars als je er een offer of inspanning moet worden geleverd om het product te maken

22
Q

simultaan

A

Een speler beslist zonder te weten wat de andere speler heeft gekozen

23
Q

vrije goederen

A

Goederen waar geen schaarse middelen voor worden opgeofferd