H3 Flashcards

1
Q

aanbod van arbeid

A

(= beroepsbevolking) Iedereen die zijn arbeidskracht aanbied op de arbeidsmarkt. Bestaat uit de mensen in loondienst, de zelfstandigen en de werklozen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aftrekposten

A

Bedragen die bij de berekening van het belastbaar inkomen in mindering mogen worden gebracht op het brutoloon en waarover geen belasting en premies betaald hoeven wordenn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

algemene heffingskorting

A

Een bedrag, afhankelijk van het inkomen, dat in mindering wordt gebracht op de te betalen loonheffing voor iedereen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

arbeid

A

De inzet van menselijke capaciteit voor het produceren van goederen en diensten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

arbeidsinkomen

A

Inkomen verdiend uit arbeid. De optelsom van loon en winst uit eigen zaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

arbeidskorting

A

Een inkomensafhankelijk bedrag dat in mindering wordt gebracht op de te betalen inkomensheffing voor iedereen werkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

arbeidsmarkt

A

Het geheel van vraag naar arbeid en aanbod van arbeid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

arbeidsvoorwaarden

A

Afspraken tussen werkgever en werknemer over loon/arbeidstijd/vakantieregeling/reiskosten/scholing/onkostenvergoedingen/laptop van de zaak/studiefaciliteiten etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

belastbaar inkomen

A

Bruto arbeidsinkomen + bijtellingen - aftrekposten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

beroepsbevolking

A

(= aanbod van arbeid) Iedereen die zijn arbeidskracht aanbiedt op de arbeidsmarkt. Bestaat uit de mensen in loondienst, zelfstandigen en de werklozen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bijtellingen

A

Bedragen die voor de berekening van het belastbaar inkomen opgeteld moeten worden bij het brutoloon en waarover belasting en premies betaald moeten worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

boxenstelsel

A

Het belastingstelsel van Nederland dat uitgaat van 3 boxen waarbinnen verschillende inkomen vallen met ieder hun eigen heffingssysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bruto-inkomen / totaal inkomen

A

Het totaal inkomen: arbeidsinkomen + kapitaalinkomen + uitkeringen + toeslagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

brutoloon

A

Het loon voor aftrek van belastingen en premies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

collectieve arbeidsovereenkomst

A

Een overeenkomst over de arbeidsvoorwaarden die gelden voor iedereen die in het bedrijf of in de bedrijfstak werkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

cumuleren

A

Het voorafgaande erbij optellen. Optellen van percentages van laag naar hoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

depressief belastingstelsel

A

Een belastingstelsel waarbij het gemiddelde belastingpercentage daalt als het inkomen toeneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

denivelleren

A

Het groter worden van de relatieve inkomensverschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

draafkrachtbeginsel

A

Het principe dat de hogere inkomens in verhouding meer belasting betalen dan de lagere inkomens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

gemiddelde heffingsdruk/-tarief

A

inkomensheffing als percentage van het bruto looninkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Gini-coëfficiënt

A

Getal tussen 0 en 1 om de mate van scheefheid in inkomensverdeling weer te geven

22
Q

heffingskorting

A

Een bedrag dat in mindering wordt gebracht op het heffingsbedrag

23
Q

huur

A

Beloning voor de productiefactor kapitaal. Vergoeding voor of inkomen uit verhuur gebouwen of andere goederen

24
Q

indirecte belastingen

A

kostprijsverhogende belasting

25
Q

inkomensheffing

A

Het bedrag dat je aan belasting en premie volksverzekeringen over je inkomen betaalt

26
Q

inkomensongelijkheid

A

Inkomens zijn ongelijk verdeeld

27
Q

inkomstenbelasting

A

Bedrag dat je aan belasting betaalt over je totaalinkomen

28
Q

investeren

A

Kopen van goederen of diensten om er mee verder te produceren, kopen van kapitaalgoederen

29
Q

kapitaal

A

Een productiefactor die betrekking heeft op kapitaalgoederen zoals bijv machines en gebouwen. Kapitaal kan ook betrekking hebben op geldkapitaal

30
Q

kapitaalinkomen

A

Inkomen verdiend uit sparen en beleggen. De optelsom van winst uit aandelenbezit, rente uit het uitlenen van spaargeld, pacht uit verhuur van grond en huur uit verhuur van gebouwen

31
Q

loon

A

Beloning voor geleverde arbeid als werknemer: beloning voor de productiefactor arbeid

32
Q

loonbelasting

A

Belasting op het loon, die als voorheffing van de inkomstenbelasting wordt ingehouden op het brutoloon

33
Q

loonheffing

A

Het bedrag dat als voorheffing van de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen worst ingehouden op het brutoloon

34
Q

lorenzcurve

A

Een grafiek die de (on)gelijkmatigheid van een verdeling weergeeft, bijv van de verdeling van het totale inkomen over personen of huishoudens

35
Q

marginale heffingsdruk/-tarief

A

Het belastingpercentage dat je betaalt over extra verdiend inkomen

36
Q

menselijk kapitaal

A

De kennis en vaardigheden die werknemers bezitten en waarover bedrijven kunnen beschikken

37
Q

nettoloon

A

Loon na aftrek van belastingen en sociale premies

38
Q

nivelleren

A

Kleiner worden van relatieve inkomensverschillen

39
Q

overdrachtsinkomen / sociale uitkeringen / toeslagen

A

Geld dat door de overheid wordt overgedragen van de belasting- en premiebetaler naar mensen die er recht op hebben. Bestaat uit (sociale) uitkeringen en toeslagen

40
Q

pacht

A

Inkomen verdiend met het verhuren van grond. Valt onder kapitaalinkomen

41
Q

premies volksverzekeringen

A

Het bedrag dat je (verplicht) betaalt aan de volksverzekeringen

42
Q

primair inkomen

A

Inkomen verdiend in het productieproces, voordat er herverdeling plaatsvindt door de overheid. De optelsom van arbeidsinkomen en kapitaalinkomen

43
Q

productiefactoren

A

Middelen waarmee wordt geproduceerd: arbeid en kapitaal

44
Q

progressief belastingstelsel

A

Een belastingstelsel waarbij de hogere inkomens een hoger gemiddeld belastingpercentage betalen dan de lagere inkomens

45
Q

proportioneel belastingstelsel

A

Een belastingstelsel waarbij alle inkomens hetzelfde percentage belasting betalen. Het gemiddelde belastingpercentage is voor iedereen gelijk

46
Q

ratio

A

verhoudingsgetal

47
Q

relatieve inkomensverschillen

A

Inkomensverschillen uitgedrukt in percentages en verhoudingsgetallen

48
Q

rente

A

Beloning die betaald moet worden voor het lenen van geld en die ontvangen wordt voor het uitlenen van geld. Beloning voor productiefactoor kapitaal

49
Q

secundair inkomen

A

Inkomen na herverdeling van het primaire inkomen door de collectieve sector

50
Q

vlaktaks

A

Belastingstelsel met slechts een belastingschijf, evt gecombineerd met een belastingvrije voet

51
Q

vraag naar arbeid

A

Vraag naar arbeidskrachten uitgeoefend door werkgevers. Bestaat uit de mensen in loondienst, de zelfstandigen en de vacatures

52
Q

winst

A

Winst uit eigen zaak; beloning voor ondernemerschap vanwege het ondernemingsrisico dat de ondernemer loopt. Valt onder arbeidsinkomen. Winst uit aandelenbezit. Valt onder kapitaalinkomen.