H.10 Flashcards
(45 cards)
1
Q
atque
A
en
2
Q
scribo
A
schrijven
3
Q
magnitudo
A
grootte
4
Q
transfero
A
overbrengen
5
Q
custos
A
bewaker
6
Q
exeo
A
gaan uit
7
Q
arx, arcis
A
burcht
8
Q
constat
A
het staat vast dat
9
Q
socius
A
- bondgenoot
- makker
10
Q
transtuli
A
perf van transfero
11
Q
abeo
A
weggaan
12
Q
occido
A
doden
13
Q
annus
A
jaar
14
Q
vates
A
1.waarzegger
2. dichter
15
Q
impero
A
- bevelen
- heersen
16
Q
fama
A
- verhaal
- reputatie
17
Q
recipio
A
- terugkrijgen
- ontvangen
18
Q
decem
A
10
19
Q
statuo
A
- plaatsen
- besluiten
20
Q
scio
A
weten
21
Q
natus
A
zoon
22
Q
pars, partis
A
- (een) deel
- (een) kant
23
Q
cresco
A
groeien
24
Q
turba
A
- groep
- verwarring
25
regius
koninklijk
26
vultus
gezicht
27
satis
voldoende
28
optimus
zeer goed
29
templum
tempel
30
regnum
1. rijk
2. heerschappij
31
opto
wensen
32
dulcis
zoet
33
ara
altaar
34
divinus
goddelijk
35
litus
(de) kust
36
coniunx, coniugis
1. echtgenoot, vrouw
2. echtgenoot, man
37
adeo
gaan naar
38
mortalis
1. sterfelijk
2. sterveling
39
parvus
klein
40
parens, parentis
ouder (m/v)
41
mitis
1. zacht
2. vriendelijk
42
aura
wind, lucht
43
durus
1. hard
2. moeilijk
44
tacitus
zwijgend
45
se
1. zich
2. hij/zij/zij(mv)