H14: Het lymfevaatstelsel Flashcards

(26 cards)

1
Q

Wat zijn de vier onderdelen van het lymfestelsel?

A

Vaten
Vloeistof
Lymfocyten
Lymfoïde weefsels en organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bespreek de lymfevaten

A

Netwerk begint in de perifere weefsels en eindigt bij verbindingen met de venen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bespreek lymfe

A

Vloeistof die door lymfevaten stroomt. Het lijkt op bloedplasma maar bevat veel langere concentratie opgeloste eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bespreek lymfocyten

A

B-lymfocyten: antistofgemedieerde immuniteit, specifiek
T-lymfocyten: celgemedieerde immuniteit, specifiek
NK-cellen: immunologische surveillance, aspecifiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn lymfoïde weefsels?

A

Verzamelingen van los bindweefsel en lymfocyten in structuren die LYMFEFOLLIKELS worden genoemd.
Vb amandelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn lymfoïde organen?

A

Complexere structuren die grote aantal lymfocyten bevatten en die met lymfevaten zijn verbonden
Vb lymfeknopen, milt en thymus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de algemene functies van het lymfestelsel?

A
  1. Productie, onderhoud en transport lymfocyten
  2. Terugkeer van vloeistoffen en opgeloste deeltjes vanuit perifere weefsels naar bloed
  3. Transport van hormonen, voedingsstoffen en afvalstoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar worden lymfocyten gevormd en opgeslagen?

A

In het rode beenberg en de thymus.
Opgeslagen in lymfoïde organen (milt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat kan je vertellen over de terugkeer van vloeistoffen en opgeloste deeltjes vanuit perifere weefsels naar het bloed?

A

Doordat lymfestelsel het weefselvocht terugbrengt wordt de samenstelling van de interstitiële vloeistof overal in het lichaam constant gehouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoeveel stroomvolume heeft lymfe dagelijks? Waarom is dat belangrijk?

A

3,6l/dag

Beschadiging van een groot lymfevat kan een snelle en dodelijkse daling van het bloedvolume veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe verloopt het transport van hormonen, voedingsstoffen en afvalstoffen in lymfe?

A

Sommige stoffen kunnen de bloedsomloop niet rechtstreek binnen. Die worden via lymfevaten naar de venen vervoerd. Oa de meeste vetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke twee grote lymfevaten voeren het lymfevocht af naar de bloedsomloop? Wat is hun gebied?

A

DUCTUS Thoracicus
Rechterkant lichaam boven diafragma
Mondt uit in linker v. subclavia
DUCTUS lymphaticus
Al de rest
Mondt uit in rechter v. subclavia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een lymfoedeem?

A

Als afvoer van lymfe vanuit een arm of been is geblokkeerd. De interstitiële vloeistof hoopt zich op in de ledematen waardoor deze gaan opzwellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke typen lymfocyten zijn er en waarvoor staan de afkortingen?

A

B-lymfocyten: uit beenmerg
T-lymfocyten: uit thymus
NK-cellen: natural killer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bespreek B-lymfocyten

A

> Kunnen zich differentiëren tot plasmacellen die antistoffen (ook immunoglobinen) vormen.
Antistoffen binden zich aan antigenen (ziekteverwekkers, afwijkende cellen, lichaamsvreemde stoffen).
Het vormt een antigeen-antistofcomplex
Dat zet een keten van gebeurtenissen in gang die leidt tot vernietiging van het doelmolecuul/organisme
=> antistofgemedieerde immuniteit

10-15% van lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bespreek T-lymfocyten

A

Cytotoxische cellen die vreemde of geïnfecteerde cellen meteen aanvallen.
Celgemedieerde immuniteit.

80%

17
Q

Bespreek NK-lymfocyten

A

Leveren aangeboren, niet-specifieke immuniteit.
Vallen aan: vreemde cellen, geïnfecteerde cellen en tumorcellen.
Bewaken perifere weefsels voortdurend
=> Immunoserveillance

5-10%

18
Q

Geef twee voorbeelden van een lymfefollikel. Wat gebeurt er als binnendringers zich in een lymfefollikel vestigen?

A

Tonsillen (amandelen): bewaken toegang tot spijsverteringskanaal en luchtwegen
> Tonsillitis

Appendix: ophoping follikels aan de wand
> Appendicitis

19
Q

Bespreek lymfeknopen

A

Werken als waterfilters: zuiveren lymfe voordat deze het veneuze systeem bereikt.

  • Verwijdering van antigenen
  • Stimuleren van T-cellen en B-cellen
20
Q

Bespreek de thymus

A

Thymosine stimuleert delingen van lymfoïde stamcellen en rijping van T-cellen.
T-cellen migreren naar medulla en verlaten thymus via één van de bloedvaten.

21
Q

Bespreek de milt

A

Bevat de grootste hoeveelheid lymfoïd weefsel in het lichaam.
Werkt als waterfilter zoals lymfeknopen maar voor bloed in plaats van lymfe.

22
Q

Wat is het verschil tussen specifieke en niet-specifieke immuniteit?

A

Niet-specifiek
- Vanaf geboorte aanwezig
- Maakt geen onderscheid in bedreigingen

Specifiek
- Ontstaan als gevolg van blootstelling aan schadelijke stoffen of organismen
- Reageert op een infectie maar negeert andere bacteriën en virussen

23
Q

Wat zijn een aantal kenmerkende zaken van niet-specifieke immuniteit?

A

FYSIEKE BARRIERE
> Houden gevaarlijke organismen en stoffen buiten het lichaam

FAGOCYTEN
> Eerste lijn van cellulaire verdidiging: vallen micro-organismen aan vaak nog voor ze worden opgemerkt door lymfocyten.
1. Microfagen: neutrofielen en eosinefielen in het bloed
2. Macrofagen: stammen af van monocyten in het bloed

IMMUNOLOGISCHE SURVEILLANCE
> Voortdurende bewaking van gezonde weefsels. Vernietiging abnormale cellen door NK-cellen in perifere weefsels.

ONTSTEKINGSREACTIE
Gelokaliseerde respons op weefselniveau die de verspreiding van een verwonding of infectie tegengaat

KOORTS
Verhoging van lichaamstemperatuur die weefselmetabolisme en afweeractiviteit versnelt

24
Q

Welke soorten adaptieve immuniteit zijn er?

A

ACTIEVE IMMUNITEIT (blootstelling antigenen)
> Natuurlijke, verworven actieve immuniteit (blootstelling aan antigenen in omgeving)
> Geïnduceerde, verworven actieve immuniteit (na toediening van antigenen om ziekte te voorkomen)

PASSIEVE IMMUNITEIT (blootstelling antistoffen)
> Natuurlijke passieve immuniteit (overdracht antistoffen via placenta of moedermelk)
> Geïnduceerde passieve immuniteit (na toediening antistoffen om infectie te bestrijden)

25
Wat is immunoglobine B?
Een antistof dat wordt aangemaakt bij grotere hoeveelheden of herhaaldelijk contact met het antigeen. Grootste groep is IgG: verantwoordelijk voor weerstand tegen veel virussen, bacteriën.. Kan placenta passeren en passieve immuniteit verlenen aan foetus
26
Wat zijn de verschillen tussen een primaire (eerste blootstelling) en een secundaire immuunreactie?
PRIMAIR - Duurt even voordat antistoffen in bloedplasma verschijnen - Trage toename antistoffen - Beperkte hoeveelheid antistoffen SECUNDAIR - Zeer snel na besmetting antistoffen in bloed - Snelle toename antistoffen - Erg veel antistoffen