H15 Psychologische stoornissen Flashcards

(38 cards)

1
Q
  1. Hoe worden psychische stoornissen gedefinieerd door American Psychiatric Assossiation? Welke onduidelijkheden zitten in deze definitie?
A

Een syndroom dat wordt gekenmerkt door een klinisch significante verstoring van de cognitie, emotieregulatie of het gedrag van een individu, die een disfunctie weerspiegelt in de psychologische, biologische of ontwikkelingsprocessen die ten grondslag liggen aan het mentaal functioneren. Onduidelijkheden betreffen de moeilijkheden met het beschrijven van in hoeverre een syndroom als klinisch significant beschreven kan worden, in hoeverre ligt het onaangepast gedrag aan de omgeving en niet aan de persoon zelf. Het brengt vragen met zich mee die niet op een wetenschappelijke manier beantwoord kunnen worden - de antwoorden zijn toch altijd bevindingen van een persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  1. Hoe verschilt validiteit van betrouwbaarheid? Hoe kan de validiteit van de DSM worden verbeterd door verder onderzoek en revisies?
A

De validiteit van een diagnostisch systeem is een index van de mate waarin de categorieën die het identificeert nuttig en betekenisvol zijn voor clinici. Een diagnostisch systeem is geldig in de mate dat vragen zoals - lijden mensen die hetzelfde diagnose hebben op een vergelijkbare manier? Heeft hun lijd dezelfde oorzaken? Helpt de label om de toekomstig verloop van de stoornis te voorspellen? - bevestigend beantwoord kunnen worden. De betrouwbaarheid is dan wanneer verschillende diagnotici dezelfde conclusie trekken op basis van dezelfde symptomen, wanneer ze onafhankelijk van elkaar een patient diagnoseren. Verder onderzoek en revisies leiden vaak tot nieuwe definities op basis van laboratorium onderzoeken, wat weer de validiteit verhoogt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  1. Wat zijn de negatieve consequenties van labelen van een persoon als psychisch gestoord? Wat kan een gedeeltelijke oplossing hiervoor vormen?
A
  • stigmatisatie en hieruit voortvloeiende verminderde sociale achting
  • vermindering van zelfwaarde
  • blinde plekken van clinici en andere mensen die kwaliteiten en vaardigheden van de patient onzichtbaar maken

APA roept de diagnosten op om alleen de label op een stoornis te leggen en niet op een persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. Hoe vormt het voorbeeld van homoseksualiteit een illustratie voor de culturele rol in het beslissen wat de stoornis wel of niet is?
A

Volgens APA was de homoseksualiteit een stoornis tot 1973. research liet toen zien, dat het aan homosexualiteit verbonden lijd veroorzaakt werd door sociale vooroordelen ten opzichte van homoseksuele mensen en niet uit het conditie zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe wordt ADHD ontdekt en behandeld? Hoe leggen de critici van hoge prevalentie van ADHD het uit, dat deze prevalentie zo hoog is?

A
  • meestal opgemerkt door de leerkrachten op scholen - door druk gedrag, gebrek aan aandacht en hyperactiviteit
  • behandeld door methylfeanidad/ amfetamine
  • stijging van prevalentie wijden ze aan meer aandacht voor de schoolprestaties, een testcultuur
  • label ADHD en de medicatie wordt dan gezien als een makkelijke manier om de speelse, actieve kinderen aan te passen aan het systeem en niet andersom - tegelijkertijd is vrij spelen juist noodzakelijk voor de ontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  1. Hoe worden Alzheimer en Down syndroom gekenmerkt als hersenziektes?
A

allebei zijn chronische hersenstoornissen (net zoals ass) ontstaan door onomkeerbare hersentekorten - Down door een extra 21 chromosoom; Alzheimer door verstorende effecten van amyloide plaques

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  1. Hoe kunnen de oorzaken van psychologische stoornissen gecategoriseerd worden in 3 typen 0 3P’s?
A
  1. Predisposing causes - predisponerende oorzaken - kenmerken of omstandigheden die iemand kwetsbaarder maken voor het ontwikkelen van een psychische stoornis. Ze zijn niet de directe oorzaak, maar verhogen wel de kans: - erfelijke aanleg; persoonlijkheidskenmerken, trauma, gezinsfactoren, SES factoren etc;
  2. precipiterende oorzaken - Deze factoren zijn de directe aanleiding, in tegenstelling tot predisponerende factoren die een langdurige kwetsbaarheid creëren - hersenletsels, infectieziekten, drugs, alcohol, trauma
  3. Perpetuerende factoren zijn omstandigheden of gedragingen die een psychische stoornis in stand houden of verergeren, zelfs nadat de oorspronkelijke oorzaak is verdwenen. Deze factoren kunnen zowel van binnenuit (bijvoorbeeld negatieve gedachten of slechte coping strategieën) als van buitenaf (zoals gebrek aan sociale steun of stressvolle leefomstandigheden) komen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  1. Wat zijn de 4 mogelijke verklaringen voor sex verschillen in prevalentie van specifieke psychologische stoornissen?
A
  1. verschillen in rapporteren of onderdrukken van psychische nood - door zelfrapportage - mannen minder geneigd om stress te rapporteren, zelf als ze de kenmerken ervan wel tonen
  2. verwachtingen van onderzoekers - diagnostici diagnoseren vaker een bepaalde stoornis in een bepaalde sex omdat ze het verwachten
  3. verschillen in stressvolle ervaringen - sociale ervaringen van vrouwen - erger - meer armoede, misbruik, discriminatie
  4. verschillen in de manieren van de aanpak van stressvolle situaties - vrouwen internaliseren (depressie, angststoornissen), mannen externaliseren (controleren, geweld)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  1. Hoe kan GAS verklaard worden in termen van hyperwaakzaamheid, genen, vroege traumatische ervaringen en culturele omstandigheden?
A

Hyperwaakzaamheid is zowel een predisposerende oorzaak, als een symptoom. Hyperwaakzaamheid stamt gedeeltelijk uit genetisch aanleg, maar is ook zichtbaat in mensen die in een vroege kindertijd een trauma hebben ervaren. Hyperwaakzaamheid is wel adaptief in de omgeving, waar gevaarlijke gebeurtenissen dagelijks kunnen gebeuren. In western cultuur is het niveau van generaliseerde angst hoog gestegen sinds de helft van de 20 ste eeuw. Onstabiele arbeidsmarkt, relaties, veranderende waarden en normen lijden tot een grotere onzekerheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  1. Welk bewijs verbindt een fobia tot verschillende angsten die de meeste mensen hebben?
A

Phobias betreffen meestal dingen waarvan de meeste mensen bang zijn - spinnen, slangen, bloed, hoogte - een stoornis is dus afhankelijk van de mate van de angst. Ook hebben manner er minder last van dan vrouwen - waarschijnlijk omdat ze al in vroege kindertijd aangemoedigd worden om hun angsten te verslaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  1. Hoe kan men phobias verklaren in termen van leren voorbereid door evolutie?
A

40% van mensen met phobias kan zich een traumatische situatie herinneren waardoor die angst ontstaan is - leren door klassieke conditioneren, waarin bv. een hond een geconditioneerd stimuli voor angst is en de bijt - een ongeconditioneerd stimulus - dit soort gebeurtenis roept dermate sterke emoties op, dat een keer voldoende is om dit proces geconditioneerd te hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  1. Zijn de phobias zoals angst voor slangen “ aangeboren” ? Kan het evolutionaire perspectief ons helpen sommige phobias te verklaren?
A

Ja, het onderzoek heeft laten zien, dat mensen sneller een phobia ontwikkelen van dingen of situaties die tijdens onze evolutie realistisch gevaar vormden, dan van elke andere situaties of dingen.(Seligman, 1971; Mineka & Zinbarg, 2006)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welk geleerd patroon van denken kan de perpetuerende oorzak van paniekstoornis zijn?

A

een aangeleerde neiging om fysiologische opwinding als catastrofaal te interpreteren - White and Barlow, 2002

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. in welk zin lijken de OCD’s op phobias? Welke soorten van obsessies en compulsies komen het vaakst voor?
A

door het element van specifiek irrationele angst; het is anders, omdat de angst bestaat alleen in gedachten en kan door het uitvoeren van een ritueel verslagen worden. Obsessies betreffen een ziekte, misvorming of dood en de compulsies - checken of schoonmaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. Hoe kan een schade aan bepaalde stuk van de hersenen leiden tot OCD?
A

het betreft voornamelijk de prefrontale cortex en de daaronder liggende limbisch systeem en basal ganglia - ze werken normaalgesproken samen in een circuit om acties te controleren door bewuste gedachten. het zou kunnen dat door breinschade het systeem niet een psychologische zin van closure ov veiligheid kan produceren, waardoor de handeling opnieuw uitgevoerd moet worden.
In prefrontale cortex zitten ook executieve functies (werkgeheugen, inhibitie en taakwisseling) - deficieten in EF kunnen leiden tot het niet kunnen inhiberen of taak wisselen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. Hoe verschilt PTSS van andere angststoornissen?
A

Het is altijd veroorzaakt door een levensbedriegende situatie en heeft 3 hoofdsymptomen:
- oncontroleerbare herbeleving door nachtmerries en flashbacks
- verhoogde opwinding - prikkelbarheid, slaapgebrek;
- actief vermijden van gedachten en situaties die aan de trauma herinneren

17
Q
  1. Welke omstandigheden zijn bijzonder bevorderlijk voor de ontwikkeling van PTSS?
A
  • herhaaldelijk blootstellen aan stressvolle omstandigheden - het tast de veerkracht aan door de langdurige, verlammende effecten van stresshormonen op de hersenen
18
Q
  1. Waarom zijn sommigen gevoeliger voor PTSS dan anderen?
A

beschermende factoren zijn:
- het vermogen om emoties te reguleren (EF)
- sociale steun
- genen

19
Q
  1. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen depressie en GAS?
A

Overeenkomsten:
- aanleg door dezelfde genen
- meestal GAS voor het begin van depressieve episode
Verschillen:
- GAS - ineffectieve manier van dealen met levensrealiteit en gevaren
- depressie - latere stadium van opgeven, met zelfverwijten, lage zelfwaardering etc.

20
Q
  1. Volgens de hopeloosheidstheorie - welke patronen van gedachten maken een persoon vatbaar voor depressie? Welke bewijzen zijn er voor deze theorie?
A

Hopeloosheidstheorie (Lyn Abramson et col., 1989) - 3 elementen:
1. aannemen, dat een negatieve gebeurtenis leidt tot rampzalige gevolgen
2. aannemen dat een negatieve gebeurtenis weerspiegelt een iets negatiefs over de persoon zelf
3. het toeschrijven van de oorzaak van een negatieve gebeurtenis aan iets wat stabiel is (gaat niet veranderen) en globaal (in staat te beinvloeden van toekomstige situaties).
- onderzoek - studenten, 2 vragenlijsten - 1 voor stemming, 2 voor gedachtengang - negatieve gedachtengang - 6x vaker depressieve episode later
- onderzoek naar CGT - veranderen van gedachtenpatronen verminderen depressie en de kans, dat het terugkomt

21
Q
  1. Hoe kan piekeren (overpeinzen - rumineren) de depressie versterken of verslechteren?
A
  • het leidt niet tot een oplossing van een probleem, maar fixeert op problemen en negatieve gedachten
  • het is een onaagepaste strategie van emotieregulatie gebruikt door depressieve mensen en het leidt tot versterking van depressie
22
Q
  1. Hoe demonstreerde Kendler, dat het begin van depressieve episode vereist beide genetisch aanleg en een zeer stressvolle levensgebeurtenis?
A

Meestal gaat het om het verlies van iets, maar… genen spelen hier ook een grote rol
- Kendler - onderzoek - 1000 tweeling vrouwen
a) stressvolle gebeurtenis
b) of de depressieve episode begon binnen 1 maand na stressvolle gebeurtenis
c) het niveau van genetisch aanleg van depressie
Correlatie heel hoog bij een stressvol gebeurtenis en genetisch aanleg.

23
Q
  1. Welk vroeg bewijs de theorie ondersteunde, dat depressie wordt veroorzaakt door een tekort van neurotransmitters norepinephrine en serotonine? Waarom wordt die theorie nu in twijfel getrokken?
A

De eerste theorie, gebaseerd op de goed werkende medicijnen (SSRI), dat de depressie veroorzaakt wordt door een tekort aan deze neurotransmitters
In twijfel getrokken, want`:
- SSRI verhogen de levels van neurotransmitters vanaf dag 1, maar werken pas na 2 of meer weken

24
Q
  1. volgens de nieuwe theorie, hoe kunnen stressvolle ervaringen de hersenen veranderen op een manier dat tot depressie leidt?
A

depressie wordt veroorzaakt gedeeltelijk door het stressgerelateerd verlies van neuronen of neuronale connecties in delen van hersenen - grote hoeveelheden van cortisol veroorzaken krimpen van bepaalde hersensgebieden. Neurotransmitters zorgen ervoor dat deze gebieden weer groeien.

25
25. Hoe kan een matige depressie na een verlies adaptief zijn?
van een evolutionair perspectief - een sombere stemming zorgt voor vertraging, maakt ons denken realistischer, signaleert, dat we geen gevaar vormen voor anderen en dat we hulp behoeven. Het kan ook leiden tot aanpassen of opstellen van nieuwe doelen.
26
26. Naar aanleiding van Keller en Nesse - hoe kunnen de depressieve stemmingen verschillen in een adaptief opzicht, afhankelijk van de situatie?
verschillende vormen en maten - adaptief tot verschillende overlevingsdoelen - mensen die in het noorden leven - seasonal affective disorder (slapen, eten, weinig bewegen - goed om de winter door te komen - depressie na verlies van iemand - veel droefenis, huilen - signaleren dat we hulp van anderen nodig hebben - depressie na herhaaldelijke mislukkingen - zelfverwijten, pessimisme - zich terugtrekken uit zinloze activiteiten en aanpassen van meer realistische levensdoelen.
27
Hoe worden de manische staten ervaren? wat vormt een bewijs dat verbindt milde manische episoden tot verhoogde creativiteit?
gekenmerkt door: - expansieve euforische gevoelens - verhoogd zelfvertrouwen - verhoogde spraakzaamheid - verminderde behoefte aan slaap - verhoogde energie en enthousiasme dus - krachtig, zelfvertrouwen en energievol - men voelt zich in staat om alles te kunnen, moeiteloos
28
Wat vormt een bewijs, dat creativiteit verbonden is aan hypomania?
analyse van biografieen en egodocumenten van artiesten (Schumann, emily dickinson) - meta- analysys (Baas et al. 2016) - significante relatie tussen creativiteit en mensen met hoge risk van bipolaire stoornis
29
29. Wat zijn de vijf hoofdklassen van symptomen van schizophrenia?
- verward denken en praten - wanen (onjuiste overtuigingen) - hallucinaties (waarnemingen zonder externe prikkels) - verward of catathonisch gedrag - negatieve symptomen - verminderde expressie, apathie
30
30. Welk vroeg bewijs ondersteunde de dopamine theorie van schizophrenia? Waarom is de eenvoudige vorm hiervan in twijfel getrokken?
Observatie, dat de klinische effectiviteit van medicatie dat de positieve symptomen van schizophrenia reduceerde was direct propotioneel tot effectiviteit in blokkeren van dopamine afgifte van synaptische terminals. Ook kan de amphetamine en kokaine de symptomen van schizophrenia verergeren.
31
31. welk bewijs ondersteunt de theorie dat een fout in neurotransmissie van glutamate een rol speelt in schizophrenia?
een drug - "angel dust" (PCP) interfereert met glutamate neurotransmissie en is in staat om alle schizophrene symptomen teweeg te brengen
32
32. Hoe kan een overdrijving van een normale ontwikkelingsverandering tijdens de adolescentie bijdragen aan het ontstaan ​​van schizofrenie?
Een afwijking in het snoeien, die leidt tot het verlies van te veel cellichamen, kan ten minste aan sommige gevallen van schizofrenie ten grondslag liggen. n overeenstemming met deze visie lieten neuroimaging-onderzoeken bij mensen met een risico op schizofrenie een grotere afname van de grijze stof zien tijdens de adolescentie bij degenen die de stoornis ontwikkelden.
33
33. Hoe ondersteunen de verschillende mate van overeenstemming voor schizofrenie onder verschillende klassen van familieleden het idee dat erfelijkheid iemands vatbaarheid voor de stoornis beïnvloedt?
Concordantiemetingen (overeenstemmingsmetingen) voor schizofrenie bij eeneiige tweelingen wijzen op aanzienlijke erfelijkheid. Hoe grotere maat van genetische relatie, hoe groter de kans op schizophrenie. Sommige specifieke genen die hierbij betrokken lijken te zijn, hebben effecten die overeenkomen met de theorieën over de hersenchemie van de stoornis.
34
34. Welke vroege verstoringen in de hersenontwikkeling worden in verband gebracht met mogelijke oorzaken van schizofrenie?
Predispositie kan ontstaan ​​door vroegtijdig omgevingsletsel aan de hersenen, waaronder prenatale virussen of ondervoeding, complicaties bij de geboorte of hoofdletsel in de vroege kindertijd.
35
35. Welk bewijs suggereert dat de gezinsomgeving schizofrenie kan bevorderen, maar alleen bij mensen die genetisch gepredisponeerd zijn voor de stoornis?
Stressvolle levenservaringen en aspecten van de gezinsomgeving (zoals op een ongeorganiseerde, moeilijk te volgen of zeer emotionele manier communiceren) kunnen de actieve fase van schizofrenie veroorzaken of de symptomen verergeren bij daarvoor gevoelige mensen.
36
36. Welke interculturele verschillen zijn waargenomen in de mate van herstel van schizofrenie? Wat zijn enkele mogelijke verklaringen voor dat verschil?
Herstel van schizofrenie blijkt in ontwikkelingslanden vaker voor te komen dan in ontwikkelde landen. Verschillen in leefomstandigheden en culturele opvattingen, en het lagere gebruik van antipsychotica in ontwikkelingslanden spelen mogelijk allemaal een rol.
37
37. Wat is een persoonlijkheidsstoornis en hoe is deze vergelijkbaar met en verschillend van verwante, ernstigere stoornissen?
Persoonlijkheidsstoornissen verwijzen naar stabiele gedragspatronen die iemands zelfgevoel, doelen en vermogen tot empathie en/of intimiteit aantasten. Ze worden vaak onderverdeeld in drie clusters.
38
38. Beschrijf de drie clusters van persoonlijkheidsstoornissen. Hoe gemakkelijk denk je dat het binnen elk cluster is om de symptomen van de ene stoornis te onderscheiden van die van andere?
Cluster A - Tot de ‘vreemde’ persoonlijkheidsstoornissen behoren de paranoïde, schizoïde en schizotypische vormen, die allemaal gekenmerkt worden door een zekere mate van waanideeën en grillig gedrag. Cluster B - "Dramatische" persoonlijkheidsstoornissen omvatten antisociale, borderline, theatrale en narcistische typen en worden gekenmerkt door zeer emotioneel, dramatisch of grillig gedrag. Cluster C - Tot de 'angstige' persoonlijkheidsstoornissen behoren de vermijdende, afhankelijke en obsessief-compulsieve typen en worden gekenmerkt door angst en bezorgdheid.