h2 nederlands duis Flashcards

(102 cards)

1
Q

het centraal station

A

der Hauptbahnhof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de dienstregelingder

A

Fahrplan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de file

A

der Stau (-s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

het loket

A

der Schalter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de personenwagen

A

der PKW (-s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de veiligheidsgordel

A

der Gurt (-e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het verkeer

A

der Verkehr

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de zitplaats

A

der Sitzplatz (‘‘-e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de afrit

A

die Ausfahrt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de benzinepomp

A

die Tankstelle (-n)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de bezienswaardigheid

A

der Sehenwürdigkeit (-en)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de halte

A

die Haltestelle (-n)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de kruising

A

die Kreuzungd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de mededeling, melding

A

die Durchsage (-n)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de omgeving

A

die Umgebung

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

dede omeliding

A

die Umleitung (-en)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de reis

A

die Fahrt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de secundaire weg

A

die Nebenstraße (-n)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

het ticket

A

die Fahrkarte (-n)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de verbinding

A

die Verbindung (-en)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de vertraging

A

die Verspätung

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de bagage

A

das Gepäck

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de coupé

A

das Abteil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

het kluisje

A

das Schließfach (‘‘-er)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
het moment
das Denkmal (''-er)
26
het restaurant
das Restaurant
27
het spoot
das Gleis (-e)
28
het vervoermiddel
das Verkehrmittel (-)
29
aanmelden
sich anmelden
30
afhalen
obholen
31
bevestigen
bestätigen
32
de veiligheidsgordel omdoen
anschnallen
33
doorbrengen
verbringen - verbracht
34
haast hebben
es eilig haben
35
laten liggen
liegen lassen - gelassen
36
liggen
liegen - gelegen
37
meenemen
mitnehmen - mitgenommen
38
missen
verpassen
39
overstappen
umsteigen - umgestiegen
40
oversteken
überqueren
41
parkeren
parken
42
plannen
planen
43
remmen
bremsen
44
terugkomen
wiederkommen - wiedergekommen
45
uitstappen
aussteigen - ausgestiegen
46
vliegen
fliegen - geflogen
47
zich haasten
sich beeilen
48
afgesloten
gesperrt
49
in de buurt van
in der Nähe von
50
rechtdoor
geradeaus
51
zojuist
gerade
52
de bootverhuur
der Bootsverleih
53
de camping
der Campingplatz (''-e)
54
de fietsverhuur
der Fahrradverleih
55
het identiteitsbewijs
der Ausweis (-e)
56
de reisgids
der Reiseführer (-)
57
de parkeerplaats
der Parkplatz (''-e)
58
de reisleider
der Reiseleiter (-)
59
de rugzak
der Rucksack (''-e)
60
de stadsplattegrond
der Stadtplan
61
het trottoir
der Gehweg (-e)
62
het uitstapje
der Ausflug (''-e)
63
de aankomst
die Ankunft
64
de route
die Strecke (-n)
65
het eindstation
die Endstation
66
de hoofdverkeersweg
die Hauptstraße (-n)
67
de ontvangsthal, lobby
die Empfangshalle
68
het pension
die Pension (-en)
69
de receptie
die Rezeption
70
het retourje
die Rückfahrkarte (-n)
71
de VVV
die Touristeninformation
72
het appartement
das Apartment (-s)
73
de boot
das Boot (-e)
74
de bromfiets
das Moped (-s)
75
de eenspersoonskamer
das Einzelzimmer (-)
76
het fomulier
das Formular (-e)
77
het reisbureau
das Reisebüro (-s)
78
de tent
das Zelt (-e)
79
de tweepersoonskamer
das Doppelzimmer (-)
80
het verkeersbord
das Schild (-er)
81
aanbevelen
empfehlen - empfohlen
82
advies geven
beraten - beraten
83
afstempelen
entwerten
84
bezichtigen
besichtigen
85
boete betalen
Bußgeld bezahlen
86
ergens goed bekend zijn
sich irgendwo auskennen - sich angekannt
87
het doen
funktionieren
88
huren
mieten
89
invullen
ausfüllen
90
lenen
leihen - geleihen
91
op vakantie gaan
in den Urlaub fahren - gefahren
92
op vakantie zijn
im Urlaub sein
93
pinnen
mit Karte zahlen
94
bezienswaardig
sehenswert
95
ontevreden
unzufrieden
96
tevreden
zufrieden
97
toegestaan
erlaubt
98
verboden
verboten
99
in totaal
insgesamt
100
's middags
nachmittags
101
trouwens
übrigens
102