h4 nl-duits Flashcards
(107 cards)
1
Q
de brievenbus
A
der Briefkasten (‘’)
2
Q
de dief
A
der Dieb (-e)
3
Q
de diefstal
A
der Diebstahl
4
Q
de identiteitskaart
A
der Personalausweis (-e)
5
Q
de medewerker
A
der Mitarbeiter (-)
6
Q
de ooggetuige
A
der Augenzeuge (-n)
7
Q
de schade
A
der Schade (-en)
8
Q
de accu
A
die Autobatterie (-n)
9
Q
de afrit
A
die Ausfahrt (-en)
10
Q
de autogarage
A
die Autowerkstatt
11
Q
de bank (geld)
A
die Bank (-en)
12
Q
de brandweer
A
die Feuerwehr
13
Q
de controle
A
die Kontrole (-n)
14
Q
de dokterspraktijk
A
die Arztpraxis
15
Q
het nieuwsbericht
A
die Nachtricht (-en)
16
Q
de pech
A
die Panne (-n)
17
Q
de rem
A
die Bremse (-n)
18
Q
de straf, boete
A
die Strafe (-n)
19
Q
de voicemail
A
die Mailbox
20
Q
de geldrekening
A
das Konto
21
Q
de oplader
A
das Ladegerät (-e)
22
Q
het pakketje
A
das Päckchen (-)
23
Q
de documenten
A
die papiere
24
Q
aan de hand zijn
A
los sein
25
aangifte doen
Anzeige erstatten
26
achterlaten
hinterlassen-hinterlassen
27
afhalen
abholen
28
bereiken
erreichen
29
destraffen
bestrafen
30
blokkeren
sperren
31
branden
brennen - gebrannt
32
controleren
kontrollieren
33
doorgeven
weitergeben - weitergegeben
34
doorvinden
verbinden - verbunden
35
gebeuren
passieren
36
geld opnemen
geld abheden - abgehoben
37
herhalen
wiederholen
38
melden
melden
39
ontvangen
erhalten - erhalten
40
opladen
aufladen - aufgeladen
41
opnemen (telefoon)
rangehen - ranggegangen
42
opvallen
auffallen - aufgefallen
43
overmaken
überweisen - überwiesen
44
stelen
stehlen - gestohlen
45
terugbellen
zurückrufen - zurückgerufen
46
vallen
fallen, hinfallen, runterfallen, gefallen
47
verwachten
erwarten
48
bereikbaar
erreichbar
49
geldig
gültig
50
gewond
verletzt
51
leeg
leer
52
toestaan
erlaubt
53
verboden
verboten
54
Wat zegt u?
Wie bitte?
55
zometeen
gleich
56
de ambulance
der Krankenwagen (-)
57
de bosbrand
der Waldbrand (''-e)
58
de crimineel
der Kriminelle (-n)
59
de dader
der Täter (-e)
60
de envelop
der Briefumschlag (''-e)
61
de gewonde
der Verletzte (-n)
62
de milieubescherming
der Umweltschutz
63
de oproep
der Aufruf
64
de staking
der Streik (-s)
65
de storm
der Sturm (''-e)
66
het telefoontje
der Anruf (-e)
67
de aandacht
die Aufmerksamkeit
68
de melding
die Meldung (-en)
69
de droogte
die Dürre (-n)
70
het geweld
die Gewalt
71
de informatie
die Information (-en)
72
de lawine
die Lawine (-n)
73
de natuurramp
die Naturkatastrophe (-n)
74
de overstroming
die überschwemmung (-en)
75
de reparatie
die Reparatur (-en)
76
de samenvatting
die Zusammenfassung
77
de veiligheid
die Sicherheit
78
de verandering
die Veränderung (-en)
79
de verkiezingen
die Wahl (-en)
80
de verwonding
die Verletzung (-en)
81
de aardbeving
das Erdbeben (-)
82
de afbeelding, foto
das Bild (-er)
83
het apparaat
das Gerät (-e)
84
het klimaat
das Klima
85
het mobieltje
das Handy (-s)
86
het onderwerp
das Thema
87
het parkeerverbod
das Parkverbot
88
afsluiten
beenden
89
blijven staan
stehen bleiben - geblieben
90
kiezen
wählen
91
krijgen
kriegen
92
ondersteunen
understützen
93
opgeven
aufgeben - aufgegeben
94
remmen
bremsen
95
staken
streiken
96
stijgen
steigen - gestiegen
97
veranderen
verändern
98
wegslepen
abschleppen
99
aan het begin
am Anfang
100
als laatste
zuletzt
101
daarna
danach
102
dan
dann
103
eerst
zuerst
104
hard
laut
105
sociaal
sozial
106
tot slot
zum Schluss
107
zacht
leise
