H4 Duits-nl Flashcards
(45 cards)
1
Q
Der Obdachlose
A
De dakloze
2
Q
Das Gleis
A
Het spoor
3
Q
Angeblich
A
Naar men zegt
4
Q
Die Schicht
A
De (ploegen)dienst, de werktijd
5
Q
Der Aufzug
A
De lift
6
Q
Pünktlich
A
Stipt, punctueel op tijd
7
Q
Die Spende
A
De gift
8
Q
Kenntnisse erwerben
A
Kennis verwerven
9
Q
Ehrenamtlich
A
Vrijwillig, als vrijwilliger
10
Q
Durchgehend
A
Zonder onderbreking
11
Q
die Gewöhnungssache
A
iets waar je aan moet wennen
12
Q
insgesamt
A
in totaal
13
Q
aufregend
A
spannend
14
Q
prägen
A
een stempel drukken op
15
Q
ständig
A
voortduren, permanent
16
Q
das Ausmuß
A
de omvang, de mate
17
Q
zögern
A
aarzellen
18
Q
im Grunde genommen
A
eigenlijk
19
Q
durchschnittlich
A
gemiddeld
20
Q
die Bescheinigung
A
de verklaring
21
Q
die Sicherheit
A
de veiligheid
22
Q
das Gerät
A
het toestel
23
Q
der Einsatz
A
de actie
24
Q
außerhalb
A
buiten
25
die Ausnahme
de uitzondering
26
der Nutzer
de gebruiker
27
beobachten
observeren
28
der Zeuge
de getuige
29
bewerten
beoordelen
30
fordern
eisen
31
der Rettungsschwimmer
de reddingszwemmer
32
sich überschätzen
zich overschatten
33
ausreichen
voldoende zijn
34
unbedingt
per se
35
Rücksicht nehmen auf
rekening houden met
36
die Oberfläche
het oppervlak
37
gerade
net
38
jemandem etwas beibringen
iemand iets leren
39
ausgebucht sein
volgeboekt zijn
40
eine weile her
een tijdje geleden
41
außerdem
bovendien
42
weder, noch
noch, noch
43
nicht nur
niet alleen
44
übereinstimmen mit
overeenkomen met
45
wäre
zou zijn
