H3: Indelingen Flashcards

1
Q

Op welke 3 manieren kunnen tests worden ingedeeld?

A
  1. Op basis van gedrag van de onderzochte personen
  2. Op grond van type instructie en testafname
  3. Op basis van testvragen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de belangrijkste indeling van tests?

A

Op basis van testgedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De indeling van tests op basis van testgedrag kan op welke 2 manieren worden ogedeeld?

A
  1. Tests voor prestatieniveau: maximale prestatie van onderzochte persoon. Hierbij is een antwoordsleutel aanwezig die het antwoord of de reactie kwalificeert als goed of fout.
  2. Tests voor gedragswijze: het gaat niet om het geven van het goede antwoord, maar om de vraag hoe iemand iets doet en op welke wijze de prestatie of reactie plaatsvindt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke 4 hoofdcategorieën worden onderscheiden bij tests voor prestatieniveau?

A
  1. Enkelvoudige algemene niveautests
  2. Veelvoudige algemene niveautests
  3. Speciale niveautests
  4. Vorderingstests
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat wordt vastgesteld met enkelvoudige algemene niveautests (general ability tests)?

Welke subcategorieën zijn er? 3x

A

Deze leiden enkel tot een indicatie van intelligentie. Bij de meeste wordt met een breed en gevarieerd aantal items geprobeerd zo veel mogelijke relevante aspecten van de intelligentie mee te nemen in het vaststellen van een algemene intelligentiescore.

  1. Individuele ontwikkelingstest: gericht op het verkrijgen van een intelligentiescore door de testscore te vergelijken met de testprestaties van leeftijdgenoten.
  2. Individuele tests voor volwassenen: richten zich op het verkrijgen van een indicatie van de algemene intelligentie wanneer de intelligentie min of meer ‘volgroeid’ is.
  3. Algemene collectief af te nemen intelligentietests (= enkelvoudige collectieve intelligentietests): richten zich op het verkrijgen van een indicatie van de algemene intelligentie wanneer de intelligentie min of meer ‘volgroeid’ is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat wordt bepaald met veelvoudige algemene niveautests?

Welke 2 subcategorieën zijn er?

A

Nadere differentiatie van het intelligentieniveau ofwel de verschillende capaciteiten, en dus niet of niet alleen om het algemene intellligentieniveau.

  1. Testbatterijen voor intelligentiefactoren (=multiple ability tests, gaan vaak uit van de factoren van Thurstone): doel is dat elke deeltest een homogene dimensie van intelligentie meet (bijv. primary mental abilities (PMA))
  2. Testbatterijen voor geschikten (=multiple aptitude tests) er wordt meer gerefereerd aan een maatschappelijke taak of schooltaak
    NB. Geschiktheden = leergeschiktheden. De leerfactoren vallen meestal niet samen met de intelligentiefactoren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar zijn speciale niveautests op gericht?

Noem 3 voorbeelden van waar ze op gericht kunnen zijn.

A

Zijn toegespitst op een bepaald segment van de begaafdheid.

  1. Tests voor speciale intelligentiefactoren (bijv. redeneertest)
  2. Tests voor geschiktheden (bijv. concentratietests)
  3. Tests voor capaciteiten of vaardigheden die niet tot de intelligentie worden gerekend (bijv. motoriek)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke 2 subcategorieën van vorderingstests zijn er?

A
  1. Op de schoolvorderingen gerichte kennistest (achievement test)
  2. Algemene vaardigheidstests( proficiency test)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar richten tests voor gedragswijze zich vaak op?

Wat is het probleem hiermee vergeleken met capaciteiten?

Moet de testsituatie van deze tests representatief zijn voor de niet-testsituatie?

Zijn er objectieve criteria beschikbaar waartegen de testresultaten afgezet kunnen worden?

A

Persoonlijkheidstrekken

Vergeleken met capaciteiten zijn deze
1. minder stabiel
2. minder over situaties generaliseerbaar
3. minder regelmatig van invloed op gedrag

Nee, hoeft niet.

Nee, veelal niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de 4 hoofdcategorieën voor tests voor gedragswijze (vooral persoonlijkheid)?

A
  1. Observatietests
  2. Somatofysiologische methoden
  3. Zelfbeoordelingen
  4. Kwalitatieve prestatietests
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Binnen de indeling van tests naar instructie en afname zijn er 2 indelingen. Welke?

A
  1. Individuele vs groepstests
  2. Snelheids vs niveautests
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Binnen de indeling van tests op basis van testvragen wordt onderscheid gemaakt tussen welke 3 indelingen?

A
  1. Cultuurvrije en niet-cultuurvrije tests
  2. Directe en indirecte tests
  3. Vrije-antwoordentests en keuze-antwoordentests
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke twee individuele ontwikkelingstests voor het Nederlandse taalgebied zijn het meest bekend?

A
  1. De Nederlandse aanpassing van de Wechsler Intelligence Scale for Children (WISC)
  2. de Revisie van de Amsterdamse Kinder Intelligentie Test (RAKIT).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom heeft Wechsler - evenals andere auteurs - intelligentienormen vastgesteld voor alle leeftijden, tot de ouderdom toe?

A

Omdat er strikt genomen gedurende het hele leven een wijziging van het absolute intelligentieniveau plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke individuele intelligentietests voor volwassenen worden aan de orde gesteld? 3x

A
  1. Wechsler Adults Intelligence Scale (WAIS)
  2. Groninger Intelligentie Test (GIT)
  3. Terman-Merill
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe zijn de meeste enkelvoudige collectieve intelligentietests samengesteld?

A

Breed en gevarieerd samengesteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Aan welke voorwaarden moeten tests bij differentieel gebruik voldoen? 2x

A
  1. Afzonderlijk voldoende betrouwbaar zijn
  2. Onderling voldoende onafhankelijk zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke factoren isoleerde Thurstone binnen de intelligentiestructuur? 7x

A
  1. Verbal comprehension
  2. Word fluency
  3. Number facility
  4. Spacial visualisation
  5. Associative memory
  6. Perceptual speed
  7. Reasoning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke factoren isoleerde Thurstone binnen de intelligentiestructuur? 7x

A
  1. Verbal comprehension
  2. Word fluency
  3. Number facility
  4. Spacial visualisation
  5. Associative memory
  6. Perceptual speed
  7. Reasoning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Op welk systeem baseerde Guilford de tests?

A

Factoranalytisch systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waaraan wordt gerefereerd in testbatterijen voor geschiktheid (multiple aptitude tests)?

A

In multiple aptitude tests wordt gerefereerd aan een maatschappelijke of schooltaak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke testbatterij is een goed voorbeeld van een test voor leergeschiktheden?

A

Differential Aptitude Testbattery (DAT)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke test richt zich bijvoorbeeld vooral op een veelheid van maatschappelijke functies?

A

General aptitude test battery (GATB)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke speciale niveautests voor een bepaald aspect worden genoemd en wat meten die tests? 2x

A
  1. Progressive Matrices
  2. Test voor niet-verbale abstractie

Meten verbaal, abstract of algemeen redeneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat wordt onder het divergente denken in gangbaar spraakgebruik verstaan en hoe wordt dit denken gemeten?

A

Met de term ‘creativiteit’.

In testsituaties dienen de personen oplossingen te bedenken voor een probleem waarvoor veel oplossingen mogelijk zijn of waarbij het voorgelegde probleem tamelijk ongewoon is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe is in het algemeen sociale intelligentie te onderscheiden van andere intelligentiefacetten?

A

In het algemeen is sociale intelligentie slecht te onderscheiden van andere intelligentiefacetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Onder welke tests vallen de tests voor leergeschiktheden?

A

Onder de tests voor speciale geschiktheden (special aptitude tests). Hieronder worden ook gerekend tests die zich richten op leercondities.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waarop is de aandacht gericht bij werkgeschiktheidstests?

A

Op typische vaardigheden voor bepaalde functies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat wordt er met speciale niveautests voor speciale niet-intelligentiefactoren gemeten?

A

Daarbij gaat het om het vaststellen van capaciteiten of vaardigheden, waarvan de meting met het oog op een maatschappelijke functie of in het kader van klinisch onderzoek van belang kan zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat wordt gemeten met vorderingentests?

A

Het prestatieniveau op een bepaald studiegebied vastgesteld. Op grond van de testresultaten van de onderzochte personen kan worden nagegaan of het leerdoel is bereikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waarmee is een kennistest vergelijkbaar?

A

proefwerk of een schriftelijk examen.

32
Q

Waarin onderscheiden zich capaciteiten van persoonlijkheidstrekken? 3x

A

In vergelijking met capaciteit zijn persoonlijkheidstrekken minder stabiel, minder over situaties generaliseerbaar en minder regelmatig van invloed op gedrag.

33
Q

Welke observatietests worden onderscheiden? 2x

A
  1. individuele observatietest
  2. groepsobservatietests.
34
Q

Welke somato-fysiologische methoden worden onderscheiden?

A
  1. morfologische methoden
  2. fysiologische methoden.
35
Q

Welke tests vallen in de categorie zelfbeoordelingen? 4x

A
  1. interessetests
  2. waarden- en attitudetests
  3. biografische vragenlijsten
  4. persoonlijkheidsvragenlijsten.
36
Q

Waarvoor worden interessetests gebruikt?

A

Interessetests hebben betrekking op het gebied van de interesse (doorgaans voor beroep) en dienen om de beslissing over school- of beroepskeuze te vergemakkelijken.

37
Q

Welke tests hebben betrekking op waarden en attituden? 3x

A
  1. de California-F-scale
  2. de Schaal voor Interpersoonlijke Waarden
  3. Gordons Survey of Interpersonal Values.
38
Q

Wat zijn biografische vragenlijsten?

A

De biografische vragenlijsten zijn eigenlijk niets meer dan gesystematiseerde schriftelijk afgenomen anamneses.

39
Q

Welke drie typen persoonlijkheidsvragenlijsten worden naar constructiewijze onderscheiden?

A
  1. vragenlijsten die zuiver empirisch zijn samengesteld op basis van hun relatie met een relevant geacht criterium
  2. vragenlijsten die zijn ontstaan uit een grote hoeveelheid persoonlijkheidsitems die langs factoranalytische weg zijn gegroepeerd
  3. vragenlijsten die primair zijn gebaseerd op een theorie omtrent de persoonlijkheid of het temperament.
40
Q

Welke overige methoden van zelfbeoordeling worden gegeven?

A
  1. De methode van de semantische differentiaal
  2. De beoordeling van standaardpersonen op een checklist met adjectiva
  3. De sorteermethode
41
Q

Wat is het specifieke van kwalitatieve prestatietests?

A

Het specifieke van kwalitatieve prestatietests is dat de scores of prestatiekenmerken een indicatie inhouden voor een persoonlijkheidstrek of een klinisch syndroom. De onderzochte mag geen (juist) idee hebben omtrent de bedoeling van de test.

42
Q

Welke twee soorten kwalitatieve prestatietests worden onderscheiden?

A
  1. Niveautests voor gedragswijze
  2. Projectieve technieken
43
Q

Waar gaat het om bij niveautests voor gedragswijze?

A

Bij niveautests voor gedragswijze gaat het om een prestatie die beoordeeld wordt met een duidelijke norm voor wat ‘goed’ en ‘fout’ is. De score voor de prestatie verwijst naar een persoonlijkheidstrek of een klinisch-diagnostische categorie.

44
Q

Waarmee werkt de psycholoog in projectietests?

A

In projectietests werkt de psycholoog met coderings- en interpretatiecategorieën die uitgaan van de kwalitatieve kenmerken van de reacties op de testopgaven.

45
Q

Welke vijf niveautests voor gedragswijze worden onderscheiden naar de aard van de opdracht?

A
  1. de experimentele tests
  2. de motorische tests
  3. intelligentietests voor klinisch of diagnostisch gebruik,
  4. karaktertests
  5. tests voor cognitieve en perceptuele stijlen.
46
Q

Wat is een cognitieve stijl?

A

Een cognitieve stijl is een procesvariabele die betrekking heeft op de wijze waarop informatie door de persoon wordt georganiseerd.

47
Q

Wat is het kenmerk van de individuele test?

A

Kenmerkend voor de individuele test is dat de testsituatie wordt gevormd door de individuele relatie tussen de testleider en de onderzochte.

48
Q

Wat is kenmerkend voor de groepstest? 4x

A

Kenmerkend voor de groepstest is dat:
1. de activiteit van de testleider slechts bestaat uit het geven van de collectieve instructie voor een hele groep personen tegelijk,
2. het surveilleren,
3. het geven van aanwijzingen tijdens het afnemen van de test,
4. en het inzamelen van de voltooide testopgaven.

49
Q

Welk voordeel heeft een groepstest ten opzichte van een individuele test?

A

Efficiënter in gebruik

50
Q

Bij welke groepen personen bieden de individuele tests voordelen ten opzichte van de groepstests? 3x

A
  1. Kinderen
  2. Klinische patiënten
  3. Personen die moeilijk lezen
51
Q

Waar gaat het om bij snelheidstests?

A

de vraag hoe snel de onderzochte kan werken, hetgeen wordt bepaald door het aantal opgaven dat in een vaste tijdsperiode kan worden beantwoord.

52
Q

Welke kenmerken heeft een snelheidstest? 3x

A
  1. het aantal opgaven is zo groot dat vrijwel niemand alle opgaven in de toegestane periode kan maken
  2. alle opgaven hebben ongeveer dezelfde moeilijkheidsgraad
    3.de opgaven zijn vaak bijzonder gemakkelijk.
53
Q

Welke 2 hypothesen werden door Meili gesteld over de relatie tussen snelheid en het oplossen van opgaven?

A

1 De snelheid waarmee gemakkelijke opgaven worden opgelost, geeft geen maatstaf voor het vermogen moeilijke opgaven op te lossen.
2 De snelheid waarmee moeilijke opgaven worden beantwoord, is wel een aanwijzing voor het vermogen als zodanig om deze problemen op te lossen, maar weer niet voor de snelheid waarmee eenvoudiger taken worden verricht.

54
Q

Is het onderscheid tussen cultuurvrije en niet-cultuurvrije tests absoluut?

A

Nee, eerder gradueel.

55
Q

Bestaan er cultuurvrije tests?

A

Uit empirisch onderzoek blijkt dat een cultuurvrije test niet bestaat en dat het ook zinloos is naar een constructie van een dergelijke test te streven.

56
Q

Waarom correleren niet-verbale tests vaak zo laag met allerlei relevante intelligentiecriteria?

A

Omdat de taal uit de non-verbale tests is geëlimineerd, wordt de cultuurgebonden variatie uit de test gehaald; daardoor is de relatie tussen de non-verbale intelligentietest en allerlei relevante intelligentiecriteria vaak gering.

57
Q

Wat is het onderscheid tussen directe en indirecte tests?

A

Met de onderscheiding tussen directe en indirecte tests wordt uitgegaan van de vraag of de betekenis van de test, datgene is wat men wil meten of voorspellen, aan de onderzochte bekend is.

58
Q

Welke toepassingen van indirecte tests worden besproken?

A

projectiemethoden, zoals de rorschachtest, plaatjes interpreteren, associaties, zinaanvullingen en vragenlijsten in sociaal-psychologisch onderzoek en vooral marktonderzoek, en zelfbeoordelingen en vragenlijsten met betrekking tot persoonlijkheid, interesse of attitude.

59
Q

Welke directe tests worden genoemd? 4x

A
  1. prestatietests
  2. vrijwel alle vorderingentests,
  3. biografische vragenlijsten
  4. opinie- en attitudetests.
60
Q

De Differential Aptitude Testbattery (DAT) is een goed voorbeeld van

A. een test voor sociale intelligentie.

B. een test voor het onderscheiden van de algemene factor en de specifieke factoren van intelligentie.

C. een test voor leergeschiktheden.

D. een test voor divergent denken.

A

C

61
Q

De relatie tussen non-verbale intelligentie en allerlei relevante intelligentiecriteria is vaak gering, omdat

A Geen van deze drie alternatieven is juist.

B de non-verbale intelligentie een indirecte meting van intelligentie is, terwijl de andere intelligentietests een directe meting van intelligentie betreffen.

C de non-verbale intelligentie in wezen geen betrekking heeft op de factor algemene intelligentie.

D in de non-verbale tests de cultuurgebonden variatie (taal) uit de test is gehaald.

A

D

62
Q

Vrijwel alle vorderingentests zijn

A tests voor gedragswijze.

B Geen van deze drie alternatieven is juist.

C indirecte tests.

D directe tests.

A

D

63
Q

Wat zijn 2 voorbeelden van collectieve algemene intelligentietests?

A
  1. Groninger afsluitingsonderzoek lager onderwijs (GALO)
  2. Nederlandse differentiatie testserie (NDT)
64
Q

Wat zijn 2 voorbeelden van tests voor speciale intelligentiefactoren?1

A
  1. TNVA
  2. Ravens Progressive matrices
65
Q

Wat zijn 2 voorbeelden van tests voor speciale geschiktheden (special aptitude tests)?

A
  1. Grunbaum-test
  2. Bourdon-Wiersma-test
66
Q

Wat meet de NEO?

A

Big-five persoonlijkheidsstructuur

67
Q

Wat zijn de voordelen van individueel testen tov groepstesten? 3x

A
  1. De onderzochte stimuleren
  2. Beter nagaan of de onderzochte de opdracht heeft begrepen
  3. Ten derde zijn er meer mogelijkheden om de onderzochte te observeren en kwalitatieve gegevens over diens gedrag en
    prestaties te verzamelen
68
Q

Leidt het meenemen van subjectieve informatie in het oordeel tot betere voorspellingen?

A

Nee

69
Q

Omdat bij tests voor gedragswijze geen sprake is van een proeve
van bekwaamheid, spreekt men in deze context vaak van een …

A

vragenlijst ipv test

70
Q

Het meten van gedragswijzen kent in vergelijking met het meten van prestatieniveaus drie
specifieke problemen. Welke 3?

A

Ten eerste zijn metingen van het prestatieniveau vaak zonder veel
moeite te generaliseren van een kunstmatige testsituatie naar het praktische of maatschappelijke functioneren. Heel anders ligt dit bij gedragswijzen, omdat iemand in het dagelijks
leven heel ander gedrag kan vertonen dan in een testsituatie.

Ten tweede beschikken we bij
prestatietests vaak over een objectief criterium, terwijl in persoonlijkheidsonderzoek weinig
objectieve gegevens als criterium kunnen dienen. Deze beoordelingen lijden helaas veelal aan
een gebrek aan objectiviteit en betrouwbaarheid.

Ten derde zijn persoonlijkheidstrekken in
vergelijking met capaciteiten vaak minder stabiel. Het onderzoek van persoonlijkheid is echter
van groot belang. Er is dan ook een veelheid aan tests ontwikkeld om persoonlijkheidstrekken
te meten. Onderstaande figuur geeft een systematisch overzicht van tests voor gedragswijzen.

71
Q

Tot de somato-fysiologische methoden behoren alle procedures die door de meting van lichamelijke kenmerken of processen een indicatie trachten te geven van de psychologische
kwaliteiten van de onderzochte. Een voorwaarde voor de juistheid van de methodiek is dat er …

A

een samenhang bestaat tussen fysieke of fysiologische aspecten en gedragskenmerken.

72
Q

Zelfbeoordelingen hebben meestal de vorm van vragenlijsten. Deze beoordelingen zijn lange
tijd gewantrouwd, en indien de antwoorden van de respondent op zichzelf serieus zouden
worden genomen en worden gebruikt voor een psychologische analyse, lijkt dit terecht. Er is
echter ook een ander gebruik mogelijk, dat is gebaseerd op ….

A

empirisch vergelijkingsonderzoek
en dat doorgaans leidt tot meer valide conclusies.

73
Q

Waar gaat het om bij kwalitatieve prestatietests?

A

Bij een kwalitatieve prestatietest krijgt de onderzochte een opdracht waarvan de vervulling
een prestatie lijkt, maar waarbij het gaat om de wijze waarop de opdracht wordt uitgevoerd.

74
Q

Een betere benadering is wellicht om in plaats van het begrip cultuur begrippen te gebruiken
die nauwkeuriger omschreven kunnen worden en beter passen binnen de testtheorie. Een
voorbeeld hiervan is het begrip ‘skill’. Er zijn drie manieren om verschillen in skills terug te
brengen.

A

Ten eerste kunnen individuele verschillen in skills worden gereduceerd.

Ten tweede
kan de interpretatie van de testscores worden beperkt tot het gedeelte van de populatie dat
de vereiste skills bezit.

Ten derde kan de invloed van verschillen in skills worden verminderd
door het ontwikkelen van een ▌skill-reduced test

75
Q

Een betere benadering is wellicht om in plaats van het begrip cultuur begrippen te gebruiken
die nauwkeuriger omschreven kunnen worden en beter passen binnen de testtheorie. Een
voorbeeld hiervan is het begrip ‘skill’. Er zijn drie manieren om verschillen in skills terug te
brengen.

A

Ten eerste kunnen individuele verschillen in skills worden gereduceerd.

Ten tweede
kan de interpretatie van de testscores worden beperkt tot het gedeelte van de populatie dat
de vereiste skills bezit.

Ten derde kan de invloed van verschillen in skills worden verminderd
door het ontwikkelen van een ▌skill-reduced test