H4: 4.4 Waarneming van diepte en beweging Flashcards

1
Q

De waarneming van diepte

A

Twee types van diepteaanwijzigingen worden gebruikt om diepte te kunnen zien: binoculaire en monoculaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Binoculaire diepteaanwijzigingen

A

Mensen zien diepte doordat onze ogen op een paar centimeters van elkaar zijn waardoor we twee verschillende monoculaire beelden zien die we tot een driedimensionaal/stereoscopisch beeld kunnen combineren.

Het verschil tussen deze twee monoculaire perspectieven heet binoculaire dispariteit. Het lijkt alsof een object verspringt als je eerst met enkel een oog kijkt en dan met het andere.

Een oog is dominant; het beeld verspringt het minst ten opzichte van het binoculaire beeld.

Hoe dichter een voorwerp hoe meer de hersenen de neuronale representaties van de ogen moeten verschuiven om tot een overlappende representatie te komen. Op basis van de verschuiving die nodig is berekenen de hersenen de afstand.

De ogen moeten alle twee naar hetzelfde punt kijken, als dit niet zo is is het onmogelijk om de beelden samen te voegen en onderdrukken de hersenen het beeld van het zwakste oog (anders zou men dubbel zien ). Use it or lose it: het zwakste oog die niet meer gebruikt wordt zal met tijd lui worden; het zal niet meer meebewegen met het ander oog. Daarom wordt het dominante oog voor een paar uur per dag afgeplakt om het zwakste ook de kans te geven om actief te zijn. Als dit oog voldoende gestimuleerd wordt hierdoor dan zal hij beginnen samen werken met het dominant oog. Als het niet lukt dan ontwikkelt men strabisme/scheelzien en kunnen ze diepte niet meer percipieren op basis van de binoculaire dispariteit.

Behalve de binoculaire dispariteit is er nog een andere binoculaire diepteaanwijzing: convergentie = de mate waarin de ogen moeten convergeren om een voorwerp te fixeren (convergeren = zich naar een punt richten). De spieren die zorgen voor de oogbewegingen sturen signalen naar de hersenen die gebruikt worden om de afstand tot het gefixeerde voorwerp te berekenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Monoculaire diepteaanwijzigingen

A

Ook met een oog dicht kan men diepte inschatten doordat er monoculaire diepteaanwijzigingen aanwezig zijn is het retinale beeld van elk oog.

De monoculaire diepteaanwijzigingen:
1.De grotte van het beeld op de retina:
hoe verder hoe kleiner; hoe groter hoe dichter

  1. Textuurgradient (= de dichtheid van de weefselstructuur )
    hoe verdere en hoe kleiner hoe dichter op elkaar en hoe minder detail
  2. Lineaire perspectief
    zodra een aantal lijnen samen lijken te komen in een punt achter de horizon krijgt me de indruk van diepte
  3. interpositie/overlapping
    Een voorwerp die het zicht op een ander voorwerp blokkeert wordt als dichterbij gezien.

5.bewegingsparallax
Deze aanwijzing gebeurt enkel als men beweegt. Ze ontstaat doordat dichtbij gelegen voorwerpen sneller over het visuele veld schuiven dan verafgelegen voorwerpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Illusies op basis van dieptezicht

A

Het feit dat er monoculaire diepteaanwijzigingen bestaan betekent dat we het visuele systeem gemakkelijk kunnen misleiden.

vbden van illusies:

grotte-illusie; gebaseerd op lineaire perspectief en textuurgradient

Ponzo-illusie /= op basis van lineaire perspectief waardoor men een verkeerd indruk krijgt van de grotte van lijnen

Muller-Lyer-illusie >-< de vinnen worden geinterpreteerd als aanwijziging voor ene lineair perspectief

De kamer van Ames
monoculaire beeld, doordat kamer speciaal gebouwd is en men verwacht een rechthoekige kamer ziet men persoon veraf als dweg en persoon dichtbij als reus

Maanillusie
de maan lijkt groter aan de horizon dan wanneer ze in de lucht hangt; wrs omdat er meer objecten zijn waarmee we de maan kunnen vergelijken aan de horizon?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De waarneming van beweging

A

Niet alle beweging op de retina is informatief! Bv. wnr de buitenwereld stilstaat maar men met de ogen en het hoofd beweegt. Deze bewegingen moeten gecorrigeerd worden (anders zouden we ten onrechte constant beweging in de buitenwereld zien) en dit gebeurt in de hersenen op basis van de signalen uit de oogspieren en het evenwichtsorgaan.

Een waarnemer die beweegt verandert het retinale beeld op manieren die interessant zijn om info uit op te pikken.

vbden van bewegingsparallaxen:

  • kijkers kunnen de diepte van voorwerpen inschatten op basis van hun bewegingen
  • voorwerpen worden groter als we ernaartoe gaan
    (deze expansie en de snellheid ervan wordt gebruikt door de hersenen om de afstand tot het voorwerp te schatten)
    voorwerpen worden ook groter als zij op ons afkomen, we moeten snel ontwijken of opvangen om te overleven - soms overschatten we de grotte van een voorwerp

Elementen uit een scene die samen bewegen zijn onderhevig aan een sterk groeperingsprincipe. Wanneer een deel van het visuele veld in een bep. richting beweegt los van de rest, hebben we sterk de neiging om dit deel als een afzonderlijke groep waar te nemen. Dit heet de groeperingsprincipe van het gemeenschappelijke lot (Wertenheimer ).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Evidentie voor het bestaan van twee verschillende banen in het visuele systeem

A

Er bestaan twee visuele banen naar de hersenen: 1 baan die info. geeft over WAT aangeboden wordt en 1 baan die info geeft over WAAR de stimuli zich bevinden.
Er zijn twee parallelle informatiestromen die uit de occipitale lob vertrekken: 1 die naar de temporale lob gaat en gespecialiseerd is in het herkennen van voorwerpen en een tweede die naar de parietale lob haat waar een mentale kaart bijgehouden wordt van de driedimensionale ruimte waarin de waarnemer zich beweegt. Mensen met visuele agnosie hebben schade opgelopen aan de eerste baan. Mensen die moeite hebben om bewegingen te zien (ze herkennen nog altijd voorwerpen, kunnen kleuren goed zien en hebben binoculair dieptezicht ) hebben schade opgelopen aan de tweede baan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bewegingillusies

A

APPARENTE BEWEGING: men ziet een beweging die niet echt is, bv: een film (in het echt is het enkel een snelle opeenvolging van statische beelden)

GEINDUCEERDE BEWEGING: de beweging van een voorwerp wordt verkeerd gepercipieerd door een beweging in de achtergrond bv: je hebt de indruk dat je zelf beweegt terwijl het niet het geval is; jou trein staat stil maar als de trein ernaast vertrekt heb je de indruk dat je achteruit gaan

WATERVALILLUSIE:
als je lang naar een waterval kijkt en daarna naar de omliggende rotsen dan lijken die rotsen een opwaartse beweging te maken

Deze bewegingsillusies zijn het gevolg van het feit dat de kenmerkdetectoren voor beweging in het visuele systeem na veelvuldig vuren uitgeput geraken. ( Net zoals kleurnabeelden veroorzaakt worden doordat bep. cellen niet meer op hun basisniveau vuren. )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly