H7.1 Flashcards

(36 cards)

1
Q

welke twee functies heeft het hart?

A
  1. transportfunctie
  2. afweerfunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

milieu interieur

A

extracellulaire vloeistof (weefselvocht)
vloeistof waarin de cellen en organen zich bevinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

milieu exterieur 3 vb

A

vloeistoffen in zweetklieren, darmstelsel en urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

homeostase, 3 vb

A

het constant en optimaal houden van het milieu interieur
1. thermoregulatie
2. ionensamenstelling
3. zuurgraad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waardoor wordt homeostase mogelijk gemaakt?

A

positieve feedback en negatieve feedback

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe werkt het proces thermoregulatie

A

setpoint wordt vergeleken met temperatuur omgeving door de sensoren->
verschil? signaal wordt doorgegeven aan de effectoren->
bijstellen van warmteproductie en afgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

onder welk type zenuwstelsel valt de themoregulatie?

A

autonoom zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hypothermie

A

warmteafgifte > wamteproductie
verlaging kerntemp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hyperthermie

A

warmteafgifte < warmteproductie
verhoging kerntemp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe verhouden de warmte productie en afgifte van elkaar bij een constante temp?

A

warmte afgifte=warmteproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke 4 mechanismen zijn er tbv warmteafgifte?

A
  1. straling
  2. geleiding
  3. stroming
  4. verdamping
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

straling

A

voorwerpen op afstand die warmte stralen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

geleiding

A

contact met een stilstaand medium zoals een koud stuk ijzer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

stroming

A

contact met een bewegend medium zoals de lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verdamping

A

onttreking van warmte via vocht zoals zweten en hijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke 2 hormonen spelen een rol bij sympatische temperatuur regulatie?

A

acetylcholine en noradrenaline

17
Q

waar zorgt acetylcholine voor?

A

activatie van cholinerge sympatische huidvezels wat leidt tot zweten en vasodilitatie door parasympatisch zs

18
Q

waar zorgt noradrenaline voor?

A

activatie van adrenerge sympatische vezels wat leidt tot vasoconstrictie

19
Q

waarom is de sympatische activatie van zweetklieren door acetylcholine een uitzondering?

A

neurotransmitter van sympatische vezels zijn normaal noradrenaline

20
Q

welk gebied in de hersenen zitten temperatuurgevoelige neuronen?

A

in de area optica in de hypthalamus

21
Q

wat is de functie van de area optica?

A

meten of het warmer of kouder is dan de setpoint en zorgt dan voor warmte afgifte of warmte productie

22
Q

welke 2 sensoren bevinden zich in het perifere zs? en welk component bezitten ze?

A
  1. koudereceptoren, tonische component
  2. wamtereceptoren, fasische component
23
Q

wanneer gaat het fasisch component in actie?

A

vuurt als de temperatuur plots verandert, vuurt dus meer dan tonische bij temp verandering

24
Q

wanneer gaat de tonische component in actie?

A

vuurt bij constante temperatuur, vuurt minder dan fasische bij temp verandering

25
waar reageren de koudegevoelige ionkanalen op?
op menthol en koud
26
waar reageren warmtegevoelige ionkanalen op?
warmte en capsaïcine
27
welke 4 mechanismen zijn er tbv warmteproductie?
1. verhoogde spiertonus 2. klappertanden 3. willekeurige bewegingen 4. verbranding bruin vetweefsel
28
via welk soort autonome zs wordt bruin vetweefsel verbrand
sympatisch zs
29
hoe verloopt het voor warmteproductie
noradrenaline wordt vrijgemaakt-> binding aan beta-adrenerge receptoren-> verbranding bruin vetweefsel-> energie die vrijkomt wordt afgegeven aan bloed -> verhoging kerntemp
30
welke 2 soorten huid zijn er?
apicale en niet-apicale huid
31
wat valt onder de apicale huid?
oorlellen en vingertoppen
32
wat is het verschil tussen een apicale en niet-apicale huid?
de apicale huid bevat glomus lichaampjes
33
wat is de functie van glomus lichaampjes?
bij koud, minder bloed doorlaten en bij warmte meer bloed vervoeren
34
wat zorgt voor warmtegevoeligheid van de centrale thermosensoren?
verhoging setpoint temperatuur door pyrogene cytokines die bij een ontsteking ontstaan verhoging productie van prostaglandine E2
35
hoe kan de productie van prostaglandine geremd worden?
door COX-remmers --> cyclo-oxygenase remmers zoals asperine en paracetamol
36
wat is het gevolg van de verhoging van de setpoint? geef 2 voorbeelden
lichaam denkt dat het kouder is, waardoor er vasoconstrictie optreedt en warmteafgifte plaatsvindt zoals vermindering zweetsecretie en verhoging stofwisseling