H9.1 Flashcards

(36 cards)

1
Q

wat zijn de 5 hoofdfuncties van het spijsverteringsstelsel? wat houden ze in?

A
  1. motoriek: kneden van voedsel
  2. secretie: uitscheiding enzymen en water
  3. digestie: vertering
  4. resorptie: opname voedingsstoffen
  5. productie faeces: ontlastig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

uit welke 4 lagen bestaat het duodenum?

A
  1. mucosa
  2. submucosa
  3. muscularis externa
  4. serosa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

uit welke 3 lagen bestaat het mucosa? en waar bestaan ze uit?

A
  1. epitheellaag -> slijmvlies
  2. lamina propria -> klieren en bindweefsel
  3. lamina muscularis mucosae -> dunne kringspierlaag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waar bestaat de submucosa uit?

A

bloedvaten, klieren en galgangen
vooral uit bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waar bestaat muscularis externa uit? wat is de functie van deze laag?

A

kringspierlaag en lengtespier laag
zorgen voor peristaltiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waar bestaat de serosa uit?

A

bindweefsel met bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is het verschil van de lagen in het duodenum en colon?

A

de colon bevat de crypten van lieberkühn ipv de mucosa aan de kant van het lamina

de colon bevat geen serosa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de functie van de enteric endocriene cel in de villus?

A

uitscheiding van spijsverteringshormonen aan het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de functie van de slijmbekercellen in de villus?

A

slijmproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

via welke 2 bronnen kan een gladde spiercel ca ionen verkrijgen?

A
  1. ca-kanalen
  2. intracellulaire stores (sarcoplasmatisch reticulum)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe verloopt het directe proces van spiercontractie in een gladde spiercel met het eiwit calmoduline?

A

ca concentratie stijgt in cel ->
ca bindt aan calmoduline ->
conformatieverandering calmoduline ->
calmoduline activeert MLCK eiwit ->
myosine binding (substraat van MLCK) ->
fosforylatie van myosine mbv ATP ->
activatie myosine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe verloopt de spiercontractie in een gladde spier door intracellulaire stores?

A

agonist (bijv acetylcholine) bindt aan G-eiwit gekoppelde receptor ->
hydrolyse PIP2 ->
IP3 ontstaat (second messenger) ->
binding IP3 receptor (ca kanaal op SR)->
Ca-ionen uit SR in cytosol ->
activatie myosine -> contractie spier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke 2 factoren zorgen voor een beïndiging van de contractie?

A
  1. verlaging calcium concentratie
  2. defosforylatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke 2 soorten spiercel innervaties in gladde spiercellen zijn er? wat houden ze in?

A
  1. multi-unit -> per spiercel 1 zenuwvezel
  2. unitary -> 1 zenuw eindigt met zijn uiteinden in een groepje spiercellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

in welk orgaanstelsel zijn de unitary spiercel innervaties te vinden? en waarom?

A

spijsverteringsstelsel, omdat het grove bewegingen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe kan er bij de unitary innervatie toch veel spiervezels contraheren?

A

door gap-junctions die de prikkel doorgeven

17
Q

wat is het verschil bij contractie tussen gladde en dwarsgestreepte spiercellen als het gaat om myosine?

A

myosine moet bij de gladde spiercellen geactiveerd worden

18
Q

varicositeiten

A

zenuweindigingen op gladde spiercellen die axonale verdikkingen zijn

19
Q

welke 3 typen elektrische activiteiten bevat een gladde spiercel?

A
  1. actipotentiaal als spike
  2. actiepotentiaal als plateau
  3. slow waves
20
Q

waarom zijn slow waves belangrijk?

A

voor de spontane contracties

21
Q

hoe verloopt een slow wave?

A

ca kanalen openen door depolarisatie (spike)->
ca concentratie in cel stijgt ->
opening ca afhankelijke cl kanalen ->
cl stroomt cellen in ->
cel meer negatief (hyperpolarisatie) ->
ca kanalen sluiten ->
daling ca concentratie ->
calcium afhankelijke cl kanalen sluiten ->

22
Q

wat is de frequentie /min van de elektrische activiteit in de maag, dunne -en dikke darm?

A

maag: 3/min
dunne darm: 9-12/min
dikke darm: 3/min

23
Q

wanneer worden de slow waves groter?

A

naarmate de parasympaticus activer wordt

24
Q

via welke receptor gaat de werking van het spijsvertering omhoog?

A

de postganglionaire muscarine receptor via het parasympatisch systeem

25
wat is de plexus entericus
intrinsieke neuronen van de darmen
26
welke 2 belangrijke plexi zijn er? en waar bevinden die zich?
1. plexus van Auerbach-> kringspieren 2. plexus van Meissner -> submucosa
27
wat is de functie van plexus Auerbach?
besturing secretie processen
28
waarom is plexus entericus zo belangrijk voor het maag-darmstelsel?
- regeling activiteit - controlecentra van maagdarmkanaal - zelfstandigheid van peristaltiek
29
waar in het lichaam vindt peristaltiek plaats?
- maagdarmstelsel - ureter
30
welke 2 centra voor eetlust zijn er? en waar bevinden ze zich?
1. verzadigingscentrum -> mediale zijde van hypthalamus 2. hongercentrum -> laterale zijde van hypothalamus
31
hoe heet de kern in het verzadigingscentrum en welke 2 neuronen worden daar aangestuurd? welke eiwitten produceren ze
ARC (nucleus arcuatis) - anorexigene neuronen -> POMC en CART - orexigene neuronen -> AgRP en NPY
32
welke 2 deeltjes zorgen voor verzadiging (stimulering van anorexigene -en remming van orexigene neuronen) op de korte en langertermijn?
insuline -> direct leptine -> langer termijn
33
hoe ontstaat de aanmaak van insuline en leptine?
aanmaak insuline nadat je hebt gegeten meteen aanmaak leptine ook door het eten maar duurt wat langer
34
welke factor bepaald de hoeveelheid aanmaak van leptine?
de hoeveelheid adipocyten (vetcellen) hoe meer vet hoe meer leptine en hoe groter de verzadiging
35
welk hormoon wordt er aangemaakt als je maag leeg is?
aanmaak ghreline zorgt voor een hongergevoel
36
welke rol speelt het duodenum mbt verzadiging?
als voedsel het duodenum inkomt is er stimulering van CCK die informatie doorgeeft aan NTS (tractus solitarius) die weer invloed heeft op de verzadiging