harry potter en de Steen der Wijzen deel 1 Flashcards

(500 cards)

1
Q

aanbranden

A

to burn
Pas op dat het eten niet aanbrandt.
Be careful that the food doesn’t burn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aangegroeid

A

grown together
De bomen zijn in de loop der jaren aangegroeid.
The trees have grown together over the years.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

aangenaam

A

pleasant
Het is aangenaam om je te ontmoeten.
It’s pleasant to meet you.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

aankon

A

could handle
Hij kon de druk niet aankon.
He couldn’t handle the pressure.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

aanleg

A

aptitude
Ze heeft aanleg voor muziek.
She has an aptitude for music.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

aanraakte

A

touched
Hij raakte per ongeluk de hete pan aan.
He accidentally touched the hot pan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

aansluiten

A

to connect
Kun je de kabel aansluiten?
Can you connect the cable?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

aanvoerder

A

captain
De aanvoerder van het team is erg ervaren.
The captain of the team is very experienced.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

aardig

A

nice
Ze is een aardig persoon.
She is a nice person.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

abnormaal

A

abnormal
Het gedrag van de machine was abnormaal.
The behavior of the machine was abnormal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

achter

A

behind
De kat verstopte zich achter de bank.
The cat hid behind the couch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

achteruit

A

backward
Hij liep langzaam achteruit.
He walked slowly backward.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

afdeling

A

department
Ze werkt op de financiële afdeling.
She works in the finance department.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

afdelingen

A

departments
De verschillende afdelingen werken samen.
The different departments work together.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

affodil

A

daffodil
De affodil bloeit in de lente.
The daffodil blooms in the spring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

afgeschaft

A

abolished
De wet werd afgeschaft.
The law was abolished.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

afgetrokken

A

subtracted
Het getal werd van de som afgetrokken.
The number was subtracted from the sum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

afgevraagd

A

wondered
Ik heb me vaak afgevraagd hoe het zou zijn.
I often wondered what it would be like.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

afglijden

A

to slide off
De bal begon af te glijden.
The ball began to slide off.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

afgrijselijke

A

horrible
Het was een afgrijselijke ervaring.
It was a horrible experience.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

afleiding

A

distraction
Ik heb een afleiding nodig van mijn werk.
I need a distraction from my work.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

afscheid

A

farewell
We namen afscheid van elkaar.
We said farewell to each other.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

aftrek

A

deduction
De belastingaftrek was aanzienlijk.
The tax deduction was significant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

akoniet

A

aconite
Aconiet is een giftige plant.
Aconite is a poisonous plant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
alchemiewerk
alchemy work Het alchemiewerk was ingewikkeld. The alchemy work was complex.
26
allemachtig
almighty De koning was almachtig. The king was almighty.
27
aller
all Het allerbeste voor jou. All the best to you.
28
allermooiste
most beautiful Het allermooiste schilderij hing aan de muur. The most beautiful painting hung on the wall.
29
alsem
wormwood Alsem wordt gebruikt in sommige medicijnen. Wormwood is used in some medicines.
30
alsof
as if Het leek alsof hij het wist. It seemed as if he knew.
31
amper
barely Ze kon amper zien in het donker. She could barely see in the dark.
32
anderling
stranger De anderling was nieuw in de stad. The stranger was new in town.
33
angstaanjagend
terrifying Het was een angstaanjagende film. It was a terrifying movie.
34
antispiekbezwering
anti-cheating spell De antispiekbezwering werd in de klas gebruikt. The anti-cheating spell was used in the class.
35
autoongeluk
car accident Hij had een autoongeluk gehad. He had a car accident.
36
baan
job Ze heeft een nieuwe baan gevonden. She found a new job.
37
baasje
little boss Het baasje van de hond was vriendelijk. The little boss of the dog was friendly.
38
bal
ball De kinderen speelden met de bal. The children played with the ball.
39
ballen
balls Er lagen veel ballen op het veld. There were many balls on the field.
40
ballingschap
exile Hij was in ballingschap gegaan. He had gone into exile.
41
baltonia
baltonia Baltonia is een zeldzame plant. Baltonia is a rare plant.
42
banaan
banana Hij at een banaan als ontbijt. He ate a banana for breakfast.
43
bang
afraid Ze was bang voor de spin. She was afraid of the spider.
44
barbaars
barbaric De daad was barbaars. The act was barbaric.
45
basisvaardigheden
basic skills Het leren van basisvaardigheden is belangrijk. Learning basic skills is important.
46
bedenken
to think Ik moet een plan bedenken. I need to think of a plan.
47
bediendenwerk
servant work Het bediendenwerk was zwaar. The servant work was hard.
48
bedoeling
intention Wat is de bedoeling van dit project? What is the intention of this project?
49
bedoelt
means Wat bedoelt hij met die opmerking? What does he mean by that remark?
50
bedreigen
to threaten Hij probeerde me te bedreigen. He tried to threaten me.
51
bedwelmen
to intoxicate De geur van de bloemen bedwelmde me. The scent of the flowers intoxicated me.
52
beentjeplak
leg plaster Hij had een beentjeplak na de val. He had a leg plaster after the fall.
53
beentjes
little legs De baby had kleine beentjes. The baby had little legs.
54
beest
beast Het beest brulde luid. The beast roared loudly.
55
beet
bite Hij kreeg een beet van de hond. He got a bite from the dog.
56
befaamde
famous De befaamde kunstenaar bezocht de stad. The famous artist visited the city.
57
begoochelen
to deceive Hij probeerde me te begoochelen. He tried to deceive me.
58
behalve
except Iedereen kwam behalve hij. Everyone came except him.
59
beiden
both Beiden gingen naar het feest. Both went to the party.
60
bek
beak De vogel had een scherpe bek. The bird had a sharp beak.
61
bekend
known Hij is bekend om zijn werk. He is known for his work.
62
beker
cup Ze won de gouden beker. She won the gold cup.
63
belangrijkere
more important Dit is een belangrijkere taak. This is a more important task.
64
beledig
to insult Hij probeerde me te beledigen. He tried to insult me.
65
beloven
to promise Ik zal het je beloven. I will promise it to you.
66
bemoei
to interfere Bemoei je niet met mijn zaken. Don't interfere with my affairs.
67
ben
am Ik ben blij om hier te zijn. I am happy to be here.
68
beoordeling
assessment De beoordeling was positief. The assessment was positive.
69
bereik
reach Het bereik van de telefoon is goed. The reach of the phone is good.
70
berekend
calculated De kosten werden berekend. The costs were calculated.
71
bergtrol
mountain troll De bergtrol was enorm groot. The mountain troll was huge.
72
beschermd
protected Het gebied is beschermd natuurgebied. The area is a protected nature reserve.
73
bespaart
saves Dit bespaart veel tijd. This saves a lot of time.
74
besproken
discussed Het onderwerp werd in de vergadering besproken. The topic was discussed in the meeting.
75
best
best Hij is de beste in zijn vak. He is the best in his field.
76
bestaat
exists Het probleem bestaat nog steeds. The problem still exists.
77
beste
best Hij is mijn beste vriend. He is my best friend.
78
bestudeert
studies Ze bestudeert de sterren. She studies the stars.
79
bestwil
best interest Het is voor je eigen bestwil. It's for your own best interest.
80
betekent
means Wat betekent dit woord? What does this word mean?
81
beter
better Het gaat nu beter met hem. He is doing better now.
82
betoverd
enchanted Het kasteel was betoverd. The castle was enchanted.
83
betoveringen
spells Ze leerde nieuwe betoveringen. She learned new spells.
84
betreft
concerns Dit betreft de nieuwe regels. This concerns the new rules.
85
betrokken
involved Hij was betrokken bij het project. He was involved in the project.
86
beuker
beater De beuker sloeg de bal hard. The beater hit the ball hard.
87
bevalt
pleases Het bevalt me hier wel. I like it here.
88
bevriend
befriended Hij is bevriend met de buren. He is befriended with the neighbors.
89
bewaakt
guarded Het gebouw wordt bewaakt. The building is guarded.
90
beweeg
to move Ik kan mijn arm niet bewegen. I can't move my arm.
91
bewezen
proven Het is bewezen dat hij gelijk had. It is proven that he was right.
92
bewijzen
to prove Kun je je punt bewijzen? Can you prove your point?
93
bewonderaars
admirers De kunstenaar had veel bewonderaars. The artist had many admirers.
94
bezem
broom Ze veegde de vloer met een bezem. She swept the floor with a broom.
95
bezemkast
broom cupboard De bezemkast was vol. The broom cupboard was full.
96
bezemsteel
broomstick Hij vloog op een bezemsteel. He flew on a broomstick.
97
bezighoudt
occupies Ze bezighoudt zich met lezen. She occupies herself with reading.
98
bezoar
bezoar Een bezoar kan vergif neutraliseren. A bezoar can neutralize poison.
99
bezoek
visit We gingen op bezoek bij oma. We visited grandma.
100
bezorgd
worried Hij was bezorgd over de situatie. He was worried about the situation.
101
bieb
library Ik ga naar de bieb om te studeren. I'm going to the library to study.
102
biedt
offers Dit restaurant biedt heerlijke maaltijden. This restaurant offers delicious meals.
103
binnen
inside Kom binnen en maak het jezelf gemakkelijk. Come inside and make yourself comfortable.
104
binnengelaten
let in Hij werd niet binnengelaten. He was not let in.
105
binnenkort
soon We zien elkaar binnenkort weer. We'll see each other again soon.
106
blesseert
injures Hij blesseert zich tijdens de wedstrijd. He injures himself during the match.
107
boeiend
fascinating Het boek was erg boeiend. The book was very fascinating.
108
boekenwijsheid
book wisdom Hij heeft veel boekenwijsheid. He has a lot of book wisdom.
109
bonkel
bonkel Bonkel is een onbekend woord. Bonkel is an unknown word.
110
boos
angry Ze was boos op haar broer. She was angry with her brother.
111
boosaardige
malicious De boosaardige heks lachte. The malicious witch laughed.
112
bot
blunt Het mes was bot. The knife was blunt.
113
boten
boats De boten lagen in de haven. The boats were in the harbor.
114
boterbloemen
buttercups De boterbloemen bloeiden in het veld. The buttercups bloomed in the field.
115
bottelt
bottles Hij bottelt zijn eigen bier. He bottles his own beer.
116
boven
above De vogel vloog boven de bomen. The bird flew above the trees.
117
brand
fire Er was een brand in het gebouw. There was a fire in the building.
118
brandje
small fire Het brandje werd snel geblust. The small fire was quickly extinguished.
119
brandt
burns Het hout brandt goed. The wood burns well.
120
breng
bring Breng de boeken naar de bibliotheek. Bring the books to the library.
121
brief
letter Ze schreef een brief aan haar vriend. She wrote a letter to her friend.
122
brieven
letters De brieven werden bezorgd. The letters were delivered.
123
brievenbus
mailbox De brievenbus zat vol. The mailbox was full.
124
briljant
brilliant Het idee was briljant. The idea was brilliant.
125
briljantere
more brilliant Zijn oplossing was briljantere dan de mijne. His solution was more brilliant than mine.
126
bristol
Bristol Bristol is een stad in Engeland. Bristol is a city in England.
127
brouwt
brews Hij brouwt zijn eigen bier. He brews his own beer.
128
brutaliteit
audacity Zijn brutaliteit was ongekend. His audacity was unprecedented.
129
buiten
outside Ze speelde buiten in de tuin. She played outside in the garden.
130
buitenlucht
fresh air De buitenlucht was verfrissend. The fresh air was refreshing.
131
bultrug
humpback De bultrug zwom in de oceaan. The humpback swam in the ocean.
132
cadeaus
gifts Ze kreeg veel cadeaus voor haar verjaardag. She received many gifts for her birthday.
133
caput
caput Caput is een Latijns woord. Caput is a Latin word.
134
caveat
caveat Er was een caveat in de overeenkomst. There was a caveat in the agreement.
135
chocola
chocolate Ze houdt van chocola. She loves chocolate.
136
conciërge
concierge De conciërge hielp ons met de bagage. The concierge helped us with the luggage.
137
cool
cool Zijn nieuwe auto is echt cool. His new car is really cool.
138
daaraan
to that Ik werk daaraan. I am working on that.
139
daarbij
in addition Daarbij komt dat het regent. In addition, it's raining.
140
daarin
in that Daarin ligt het probleem. In that lies the problem.
141
daarna
after that We gingen naar huis en daarna naar bed. We went home and after that to bed.
142
daarom
therefore Het regende, daarom bleven we binnen. It was raining, therefore we stayed inside.
143
dacht
thought Ik dacht dat je al weg was. I thought you had already left.
144
dak
roof Het dak was bedekt met sneeuw. The roof was covered with snow.
145
dame
lady De dame droeg een mooie jurk. The lady wore a beautiful dress.
146
dametoren
queen's rook De dametoren stond op het schaakbord. The queen's rook was on the chessboard.
147
decoraties
decorations De decoraties waren prachtig. The decorations were beautiful.
148
degene
the one Degene die het gedaan heeft, moet zich melden. The one who did it must report.
149
derde
third Hij kwam als derde binnen. He came in third.
150
desgewenst
if desired Desgewenst kunnen we het aanpassen. If desired, we can adjust it.
151
deur
door De deur stond open. The door was open.
152
dicht
close Hij deed het raam dicht. He closed the window.
153
diepst
deepest Dit is het diepst punt van het meer. This is the deepest point of the lake.
154
dieren
animals De dieren in de dierentuin waren actief. The animals in the zoo were active.
155
dierentuin
zoo We bezochten de dierentuin gisteren. We visited the zoo yesterday.
156
dikke
thick Het boek was erg dik. The book was very thick.
157
ding
thing Wat is dat ding daar? What is that thing over there?
158
dirk
Dirk Dirk is een populaire naam in Nederland. Dirk is a popular name in the Netherlands.
159
dode
dead De dode vis dreef in het water. The dead fish floated in the water.
160
doden
to kill Hij probeerde de mug te doden. He tried to kill the mosquito.
161
doe
do Doe je jas aan, het is koud. Put on your coat, it's cold.
162
dolgraag
eagerly Hij wilde dolgraag meedoen. He eagerly wanted to participate.
163
dom
stupid Dat was een domme fout. That was a stupid mistake.
164
domme
stupid Hij maakte een domme opmerking. He made a stupid remark.
165
donkere
dark De donkere wolken voorspellen regen. The dark clouds predict rain.
166
dood
dead De plant is dood. The plant is dead.
167
doodde
killed De jager doodde het dier. The hunter killed the animal.
168
doodeng
terrifying Het was een doodenge ervaring. It was a terrifying experience.
169
doodt
kills De kou doodt de bacteriën. The cold kills the bacteria.
170
door
through Hij liep door de deur. He walked through the door.
171
dorp
village Het dorp ligt in een vallei. The village is in a valley.
172
draak
dragon De draak spuwde vuur. The dragon breathed fire.
173
draconis
Draconis Draconis is een sterrenbeeld. Draconis is a constellation.
174
draken
dragons Draken zijn mythische wezens. Dragons are mythical creatures.
175
drakenbloed
dragon blood Drakenbloed heeft magische eigenschappen. Dragon blood has magical properties.
176
drakenei
dragon egg Het drakenei was groot en zwaar. The dragon egg was large and heavy.
177
drakenhuid
dragon skin De drakenhuid is erg sterk. The dragon skin is very strong.
178
drang
urge Hij voelde een drang om te helpen. He felt an urge to help.
179
drank
drink De drank was verfrissend. The drink was refreshing.
180
dreuzel
muggle Een dreuzel is een niet-magisch persoon. A muggle is a non-magical person.
181
drie
three Ze hebben drie kinderen. They have three children.
182
driekoppige
three-headed De driekoppige hond bewaakte de deur. The three-headed dog guarded the door.
183
drijvers
floaters De drijvers hielden de boot boven water. The floaters kept the boat afloat.
184
drinker
drinker Hij is een zware drinker. He is a heavy drinker.
185
drol
turd Er lag een drol op het gras. There was a turd on the grass.
186
dromen
to dream Ik hou ervan om te dromen. I love to dream.
187
dronk
drank Hij dronk een glas water. He drank a glass of water.
188
druk
busy Het is druk op het werk. It's busy at work.
189
dudleys
Dudleys De Dudleys zijn een fictieve familie. The Dudleys are a fictional family.
190
duffeling
duffeling Duffeling is een onbekend woord. Duffeling is an unknown word.
191
duidelijk
clear Het is duidelijk wat je bedoelt. It's clear what you mean.
192
duimen
thumbs Ze stak haar duimen op. She gave a thumbs up.
193
duistere
dark De duistere kamer was eng. The dark room was scary.
194
duivelsstrik
devil's snare De duivelsstrik is een gevaarlijke plant. The devil's snare is a dangerous plant.
195
duizenden
thousands Duizenden mensen bezochten het evenement. Thousands of people attended the event.
196
dus
so Het regent, dus we blijven binnen. It's raining, so we're staying inside.
197
duwen
to push Kun je de deur voor me duwen? Can you push the door for me?
198
echt
real Dit is een echt schilderij van Van Gogh. This is a real Van Gogh painting.
199
echte
real Hij is een echte vriend. He is a real friend.
200
eenhoorn
unicorn Een eenhoorn is een mythisch dier. A unicorn is a mythical creature.
201
eenhoornbloed
unicorn blood Eenhoornbloed heeft geneeskrachtige eigenschappen. Unicorn blood has healing properties.
202
eenhoorns
unicorns Eenhoorns worden vaak afgebeeld in sprookjes. Unicorns are often depicted in fairy tales.
203
eenmaal
once Ik heb het maar één keer gedaan. I've only done it once.
204
eens
once Laten we het nog eens proberen. Let's try it once more.
205
eentje
one Ik wil er maar eentje. I only want one.
206
eenvoudige
simple Het was een eenvoudige oplossing. It was a simple solution.
207
eerder
earlier Hij kwam eerder dan verwacht. He came earlier than expected.
208
eerlijke
honest Ze gaf een eerlijke mening. She gave an honest opinion.
209
eerst
first Eerst moeten we de instructies lezen. First, we need to read the instructions.
210
eerste
first Hij was de eerste die arriveerde. He was the first to arrive.
211
eerstejaars
first-year Ze is een eerstejaars student. She is a first-year student.
212
eeuw
century De twintigste eeuw was vol veranderingen. The twentieth century was full of changes.
213
eigen
own Hij heeft zijn eigen bedrijf. He has his own company.
214
eigenlijk
actually Ik ben eigenlijk heel blij. I'm actually very happy.
215
elf
eleven Er zijn elf spelers in het team. There are eleven players in the team.
216
elixer
elixir Het elixer gaf hem nieuwe krachten. The elixir gave him new powers.
217
elk
each Elk kind kreeg een cadeau. Each child received a gift.
218
elkaar
each other Ze helpen elkaar altijd. They always help each other.
219
elke
every Elke dag leer ik iets nieuws. Every day I learn something new.
220
ellendige
miserable Het was een ellendige dag. It was a miserable day.
221
eng
scary De film was erg eng. The movie was very scary.
222
enig
only Hij is het enige kind in het gezin. He is the only child in the family.
223
enige
only Dit is de enige manier. This is the only way.
224
enkele
a few Ik heb enkele vragen voor je. I have a few questions for you.
225
enkeling
individual Hij is een enkeling die dat kan. He is an individual who can do that.
226
erbij
with it Ik neem mijn boek erbij. I take my book with it.
227
erg
very Het is erg belangrijk om op tijd te zijn. It's very important to be on time.
228
erge
bad Het was een erge fout. It was a bad mistake.
229
ergens
somewhere Ik heb mijn sleutels ergens neergelegd. I put my keys down somewhere.
230
erger
worse Het weer wordt erger. The weather is getting worse.
231
erin
in it Doe het boek erin. Put the book in it.
232
ermee
with it Wat wil je ermee doen? What do you want to do with it?
233
ernaar
to it Ik kijk ernaar uit. I'm looking forward to it.
234
erom
around it Ze liep erom heen. She walked around it.
235
eruit
out of it Haal het eruit. Take it out of it.
236
ervan
of it Ik hou ervan. I love it.
237
even
just Kun je even wachten? Can you just wait?
238
examen
exam Ze heeft morgen een examen. She has an exam tomorrow.
239
feestmaal
feast Het feestmaal was heerlijk. The feast was delicious.
240
feniks
phoenix De feniks herrees uit zijn as. The phoenix rose from its ashes.
241
fernandes
Fernandes Fernandes is een achternaam. Fernandes is a surname.
242
fik
fire Er was een fik in het bos. There was a fire in the forest.
243
firenze
Firenze Firenze is de Italiaanse naam voor Florence. Firenze is the Italian name for Florence.
244
fles
bottle Hij dronk uit de fles. He drank from the bottle.
245
fluit
whistle Ze blies op de fluit. She blew the whistle.
246
formidabele
formidable Het was een formidabele tegenstander. It was a formidable opponent.
247
fout
mistake Ik maakte een fout in de berekening. I made a mistake in the calculation.
248
gaf
gave Hij gaf haar een cadeau. He gave her a gift.
249
gang
hallway De gang was lang en smal. The hallway was long and narrow.
250
ganzenveren
goose feathers De ganzenveren waren zacht. The goose feathers were soft.
251
gauw
soon Ik zie je gauw weer. I'll see you soon.
252
gebeten
bitten Hij werd door een hond gebeten. He was bitten by a dog.
253
gebeurd
happened Wat is er gebeurd? What happened?
254
gebeurtenissen
events De gebeurtenissen van die dag waren belangrijk. The events of that day were important.
255
geboren
born Hij is in Amsterdam geboren. He was born in Amsterdam.
256
gebreid
knitted De trui was met de hand gebreid. The sweater was hand-knitted.
257
gebroken
broken Het glas was gebroken. The glass was broken.
258
gebruik
use Het gebruik van deze machine is eenvoudig. The use of this machine is simple.
259
gedag
goodbye Ze zei gedag en vertrok. She said goodbye and left.
260
gedrag
behavior Zijn gedrag was voorbeeldig. His behavior was exemplary.
261
gedrocht
monster Het gedrocht verscheen in de nacht. The monster appeared in the night.
262
geef
give Geef me alsjeblieft het boek. Please give me the book.
263
geel
yellow De zonnebloemen waren geel. The sunflowers were yellow.
264
geest
ghost De geest dwaalde door het kasteel. The ghost wandered through the castle.
265
gefeliciteerd
congratulations Gefeliciteerd met je verjaardag! Congratulations on your birthday!
266
gegeven
given Het antwoord was al gegeven. The answer was already given.
267
gegil
screaming Het gegil kwam uit het bos. The screaming came from the forest.
268
gehad
had Ik heb een drukke dag gehad. I've had a busy day.
269
geheim
secret Het geheim werd eindelijk onthuld. The secret was finally revealed.
270
geheime
secret De geheime documenten werden gevonden. The secret documents were found.
271
geheugensteen
memory stone De geheugensteen bevatte oude herinneringen. The memory stone contained old memories.
272
gehoord
heard Ik heb dat verhaal al gehoord. I've already heard that story.
273
geit
goat De geit stond op de heuvel. The goat was on the hill.
274
gek
crazy Hij is een beetje gek. He's a bit crazy.
275
gekend
known Hij is een gekend auteur. He is a known author.
276
geklets
chatter Het geklets in de klas was storend. The chatter in the class was disturbing.
277
geknipt
cut Het papier werd netjes geknipt. The paper was neatly cut.
278
gekocht
bought Ik heb een nieuwe jas gekocht. I bought a new coat.
279
gekomen
come Hij is net gekomen. He has just come.
280
geks
joking Hij zei het voor de geks. He said it jokingly.
281
geld
money Ik heb niet genoeg geld bij me. I don't have enough money with me.
282
geleden
ago Het gebeurde lang geleden. It happened long ago.
283
geleegd
emptied De prullenbak werd geleegd. The trash can was emptied.
284
geleerd
learned Ik heb veel geleerd op school. I learned a lot at school.
285
gelezen
read Ik heb het boek al gelezen. I have already read the book.
286
gelijk
right Je hebt gelijk, het is een goed idee. You're right, it's a good idea.
287
geloof
belief Zijn geloof in het project was sterk. His belief in the project was strong.
288
gelooft
believes Hij gelooft in zijn eigen kunnen. He believes in his own abilities.
289
geloven
to believe Ik kan het bijna niet geloven. I can hardly believe it.
290
geluk
luck Ze had veel geluk in het spel. She had a lot of luck in the game.
291
gelukkig
happy Ik ben gelukkig met mijn leven. I am happy with my life.
292
gelukkigste
happiest Dit was de gelukkigste dag van mijn leven. This was the happiest day of my life.
293
gelukt
succeeded Het experiment is gelukt. The experiment succeeded.
294
gemalen
ground De koffie werd vers gemalen. The coffee was freshly ground.
295
gemeen
mean Dat was een gemene opmerking. That was a mean remark.
296
genade
mercy Hij smeekte om genade. He begged for mercy.
297
genekt
doomed Het project was vanaf het begin genekt. The project was doomed from the start.
298
genoegen
pleasure Het was een genoegen om je te ontmoeten. It was a pleasure to meet you.
299
genoemd
named De stad is genoemd naar een koning. The city is named after a king.
300
geoefend
practiced Hij heeft elke dag geoefend. He practiced every day.
301
geplet
crushed De doos werd geplet onder het gewicht. The box was crushed under the weight.
302
gepraat
talked We hebben uren gepraat. We talked for hours.
303
geprobeerd
tried Ik heb het geprobeerd, maar het lukte niet. I tried it, but it didn't work.
304
geraakt
touched Hij werd geraakt door het verhaal. He was touched by the story.
305
gered
saved De brandweer heeft het huis gered. The fire department saved the house.
306
gereedschap
tools Het gereedschap lag in de schuur. The tools were in the shed.
307
geruchten
rumors Er gingen geruchten over zijn vertrek. There were rumors about his departure.
308
geschenken
gifts De geschenken werden onder de boom gelegd. The gifts were placed under the tree.
309
gespeeld
played Ze hebben de hele middag gespeeld. They played all afternoon.
310
gesproken
spoken Hij heeft met de directeur gesproken. He has spoken with the director.
311
gestoord
disturbed Hij werd gestoord tijdens zijn werk. He was disturbed during his work.
312
gestudeerd
studied Ze heeft hard gestudeerd voor het examen. She studied hard for the exam.
313
gestuurd
sent De brief werd gisteren gestuurd. The letter was sent yesterday.
314
geteld
counted De stemmen werden geteld. The votes were counted.
315
getemd
tamed Het wilde dier werd getemd. The wild animal was tamed.
316
gevaar
danger Er is gevaar op de weg. There is danger on the road.
317
gevaarlijk
dangerous Het is gevaarlijk om hier te zwemmen. It's dangerous to swim here.
318
gevallen
fallen De bladeren zijn van de bomen gevallen. The leaves have fallen from the trees.
319
gevangen
caught De vis werd gevangen in het net. The fish was caught in the net.
320
gevangenschap
captivity De vogel werd vrijgelaten uit zijn gevangenschap. The bird was released from its captivity.
321
geven
to give Kun je me het boek geven? Can you give me the book?
322
geverfd
painted De muur werd blauw geverfd. The wall was painted blue.
323
gevoel
feeling Ik heb een goed gevoel over dit project. I have a good feeling about this project.
324
gevolgd
followed Hij werd gevolgd door een groep kinderen. He was followed by a group of children.
325
gevonden
found De schat werd diep in het bos gevonden. The treasure was found deep in the forest.
326
geweest
been Ik ben daar al geweest. I have already been there.
327
gewone
ordinary Het was een gewone dag. It was an ordinary day.
328
gewonnen
won Hij heeft de wedstrijd gewonnen. He won the match.
329
gewoon
just Ik ben gewoon blij dat je hier bent. I'm just happy that you're here.
330
geworden
become Hij is een goede dokter geworden. He has become a good doctor.
331
gezegd
said Hij heeft dat nooit gezegd. He never said that.
332
gezichten
faces De gezichten van de kinderen straalden. The faces of the children beamed.
333
gezien
seen Ik heb hem nog nooit gezien. I have never seen him before.
334
gezocht
searched We hebben overal gezocht. We searched everywhere.
335
gezwaaid
waved Ze zwaaide naar haar vriend. She waved to her friend.
336
gezwegen
remained silent Hij heeft de hele tijd gezwegen. He remained silent the whole time.
337
gezworen
sworn Hij heeft gezworen om de waarheid te vertellen. He has sworn to tell the truth.
338
geïnteresseerd
interested Ze is geïnteresseerd in kunst. She is interested in art.
339
gisteren
yesterday Gisteren was het mijn verjaardag. Yesterday was my birthday.
340
glas
glass Het glas brak in duizend stukjes. The glass shattered into a thousand pieces.
341
glippen
to slip De ring glipte van haar vinger. The ring slipped from her finger.
342
godsnaam
God's name In godsnaam, wat doe je? In God's name, what are you doing?
343
goeie
good Dat is een goeie vraag. That's a good question.
344
goud
gold Het medaillon is van goud. The medallion is made of gold.
345
gouden
golden De gouden zon scheen fel. The golden sun shone brightly.
346
goudgrijp
Gringotts Goudgrijp is de tovenaarsbank. Gringotts is the wizard bank.
347
goudgrijpbank
Gringotts bank De goudgrijpbank bewaart veel schatten. The Gringotts bank holds many treasures.
348
graag
gladly Ik help je graag. I will gladly help you.
349
grapje
joke Dat was maar een grapje. That was just a joke.
350
grappig
funny De film was erg grappig. The movie was very funny.
351
grienen
to whine De hond begon te grienen. The dog began to whine.
352
griffel
slate De leraar schreef op de griffel. The teacher wrote on the slate.
353
grindelwald
Grindelwald Grindelwald is een bekende tovenaar. Grindelwald is a famous wizard.
354
groeien
to grow De planten groeien snel in de zomer. The plants grow quickly in the summer.
355
grond
ground De grond was nat van de regen. The ground was wet from the rain.
356
groots
great Het was een groots succes. It was a great success.
357
grootse
grand De grootse opening was een spektakel. The grand opening was a spectacle.
358
grote
big Ze heeft een grote hond. She has a big dog.
359
groter
bigger De tweede kamer is groter dan de eerste. The second room is bigger than the first.
360
gruwelijk
horrific Het was een gruwelijk ongeluk. It was a horrific accident.
361
haalde
fetched Hij haalde een glas water voor haar. He fetched a glass of water for her.
362
haast
hurry Ze was in haast vertrokken. She had left in a hurry.
363
haat
hate Hij heeft een haat voor onrecht. He has a hate for injustice.
364
halen
to get Kun je de melk uit de koelkast halen? Can you get the milk from the fridge?
365
halfbloed
half-blood Hij is een halfbloed tovenaar. He is a half-blood wizard.
366
handelen
to act We moeten snel handelen. We need to act quickly.
367
handschoenen
gloves Ze droeg warme handschoenen. She wore warm gloves.
368
harp
harp De muziek van de harp was betoverend. The music from the harp was enchanting.
369
harpsnaarhum
harp string hum De harpsnaarhum vulde de kamer. The harp string hum filled the room.
370
hart
heart Zijn hart klopte snel. His heart was beating fast.
371
hedwig
Hedwig Hedwig is de uil van Harry Potter. Hedwig is Harry Potter's owl.
372
heen
to We gingen heen en weer. We went back and forth.
373
heer
lord De heer van het kasteel was streng. The lord of the castle was strict.
374
heet
hot De soep is nog heet. The soup is still hot.
375
heks
witch De heks vloog op haar bezem. The witch flew on her broom.
376
heksen
witches De heksen verzamelden zich in het bos. The witches gathered in the forest.
377
hekserij
witchcraft Hekserij wordt vaak in sprookjes genoemd. Witchcraft is often mentioned in fairy tales.
378
helaas
unfortunately Helaas, het is niet gelukt. Unfortunately, it didn't work out.
379
helder
clear Het water in het meer is helder. The water in the lake is clear.
380
hele
whole Ik heb de hele dag gewerkt. I worked the whole day.
381
helemaal
completely Het huis is helemaal vernieuwd. The house is completely renovated.
382
help
help Help me, alsjeblieft! Help me, please!
383
helpen
to help Kun je me helpen met deze taak? Can you help me with this task?
384
helpt
helps Het helpt om vroeg op te staan. It helps to get up early.
385
hemel
sky De sterren stonden helder aan de hemel. The stars were bright in the sky.
386
henk
Henk Henk is een veelvoorkomende naam. Henk is a common name.
387
herinner
remember Ik herinner me die dag nog goed. I remember that day well.
388
herken
recognize Ik herken je gezicht van ergens. I recognize your face from somewhere.
389
herman
Herman Herman is een goede vriend van me. Herman is a good friend of mine.
390
hersens
brains Je moet je hersens gebruiken. You need to use your brains.
391
hield
held Hij hield het touw stevig vast. He held the rope tightly.
392
hierheen
here Kom hierheen, ik wil je iets laten zien. Come here, I want to show you something.
393
hiermee
with this Wat wil je hiermee doen? What do you want to do with this?
394
hijdienietgenoemd
he who must not be named Hij die niet genoemd mag worden is gevaarlijk. He who must not be named is dangerous.
395
hingen
hung De schilderijen hingen aan de muur. The paintings hung on the wall.
396
hint
hint Kun je me een hint geven? Can you give me a hint?
397
hoeft
needs Hij hoeft niet te komen. He doesn't need to come.
398
hoeveel
how much Hoeveel kost deze appel? How much does this apple cost?
399
hoeven
need Je hoeft niet te gaan. You don't need to go.
400
hogeschool
college Ze studeert aan de hogeschool. She studies at the college.
401
hooch
Hooch Hooch is een personage in Harry Potter. Hooch is a character in Harry Potter.
402
hoofdeloze
headless De hoofdeloze ruiter galoppeerde door het bos. The headless horseman galloped through the forest.
403
hoofdmonitor
head monitor De hoofdmonitor was verantwoordelijk voor de orde. The head monitor was responsible for order.
404
hoofdstuk
chapter Ik heb het eerste hoofdstuk gelezen. I've read the first chapter.
405
hoort
hear Ik hoor muziek in de verte. I hear music in the distance.
406
horen
to hear Heb je het nieuws al gehoord? Have you heard the news yet?
407
horloge
watch Mijn horloge is kapot. My watch is broken.
408
houden
to hold Kun je deze tas voor me houden? Can you hold this bag for me?
409
houdt
holds Hij houdt de deur open. He holds the door open.
410
huid
skin Zijn huid is erg gevoelig. His skin is very sensitive.
411
huilen
to cry Ze begon te huilen van vreugde. She began to cry with joy.
412
huisvredebreuk
trespassing Huisvredebreuk is een strafbaar feit. Trespassing is a criminal offense.
413
hummel
Hummel Hummel is een merk van sportkleding. Hummel is a brand of sportswear.
414
hun
their Hun huis is erg groot. Their house is very big.
415
ideeën
ideas Ze heeft veel goede ideeën. She has many good ideas.
416
idioot
idiot Hij gedroeg zich als een idioot. He behaved like an idiot.
417
ieder
each Ieder kind kreeg een ijsje. Each child received an ice cream.
418
iedereen
everyone Iedereen is uitgenodigd voor het feest. Everyone is invited to the party.
419
iemand
someone Er is iemand aan de deur. There is someone at the door.
420
ier
Irish Hij is van Ierse afkomst. He is of Irish descent.
421
iets
something Ik heb iets voor je. I have something for you.
422
indelen
to divide We moeten de taken goed indelen. We need to divide the tasks well.
423
indelingsceremonie
sorting ceremony De indelingsceremonie was spannend. The sorting ceremony was exciting.
424
inderdaad
indeed Dat is inderdaad een goed idee. That is indeed a good idea.
425
inflamarae
inflamarae Inflamarae is een onbekend woord. Inflamarae is an unknown word.
426
ingebroken
broken into Er is vannacht ingebroken. There was a break-in last night.
427
ingedeeld
classified De boeken zijn ingedeeld op genre. The books are classified by genre.
428
ingepakt
packed De koffers zijn ingepakt en klaar om te gaan. The suitcases are packed and ready to go.
429
ingrediënten
ingredients De ingrediënten voor het recept zijn vers. The ingredients for the recipe are fresh.
430
inkt
ink De inkt in de pen is op. The ink in the pen is out.
431
inmiddels
meanwhile Inmiddels is het probleem opgelost. Meanwhile, the problem is solved.
432
insinuatie
insinuation De insinuatie was duidelijk. The insinuation was clear.
433
invloed
influence Zijn invloed op de beslissing was groot. His influence on the decision was great.
434
jacht
hunt De jacht op de vos was spannend. The hunt for the fox was exciting.
435
jagers
hunters De jagers keerden terug met hun buit. The hunters returned with their prey.
436
james
James James is een veelvoorkomende naam. James is a common name.
437
jammer
pity Het is jammer dat je niet kunt komen. It's a pity that you can't come.
438
jaren
years Hij heeft jaren in het buitenland gewoond. He lived abroad for years.
439
jarige
year-old De jarige kreeg veel cadeaus. The birthday boy received many gifts.
440
jawel
yes Jawel, ik ben het met je eens. Yes, I agree with you.
441
jemig
wow Jemig, dat is een groot gebouw! Wow, that's a big building!
442
jeweetwaar
you-know-where We gaan naar jeweetwaar. We're going to you-know-where.
443
jeweetwel
you-know-who Hij is bang voor jeweetwel. He is afraid of you-know-who.
444
jezelf
yourself Zorg goed voor jezelf. Take good care of yourself.
445
jijzelf
yourself Je moet het zelf doen. You have to do it yourself.
446
job
job Hij heeft een nieuwe job gevonden. He found a new job.
447
jochie
kid Dat jochie is erg slim. That kid is very smart.
448
jong
young Hij is nog jong en onervaren. He is still young and inexperienced.
449
jonge
young De jonge kat speelde met de bal. The young cat played with the ball.
450
jongen
boy De jongen rende door het park. The boy ran through the park.
451
jongens
boys De jongens speelden voetbal op het veld. The boys played soccer on the field.
452
jongensslaapzaal
boys' dormitory De jongensslaapzaal was groot en ruim. The boys' dormitory was large and spacious.
453
jongste
youngest Hij is de jongste van het gezin. He is the youngest in the family.
454
juffrouw
miss Juffrouw Smith is onze lerares. Miss Smith is our teacher.
455
juist
correct Dat antwoord is juist. That answer is correct.
456
jullie
you Jullie zijn allemaal welkom. You are all welcome.
457
kaart
map De kaart toont de weg naar het kasteel. The map shows the way to the castle.
458
kaarten
cards We speelden kaarten tot laat in de nacht. We played cards until late at night.
459
kaartje
ticket Ik heb een kaartje voor de trein gekocht. I bought a ticket for the train.
460
kalm
calm Blijf kalm en adem diep in. Stay calm and take a deep breath.
461
kampioen
champion Hij is de kampioen van het toernooi. He is the champion of the tournament.
462
kap
hood Ze droeg een kap om haar hoofd te bedekken. She wore a hood to cover her head.
463
kat
cat De kat lag te slapen op de bank. The cat was sleeping on the couch.
464
keek
looked Hij keek uit het raam. He looked out the window.
465
keer
time Dit is de eerste keer dat ik hier ben. This is the first time I'm here.
466
kees
Kees Kees is een Nederlandse naam. Kees is a Dutch name.
467
ken
know Ik ken hem al jaren. I have known him for years.
468
kende
knew Hij kende het antwoord op de vraag. He knew the answer to the question.
469
kennelijk
apparently Kennelijk was hij al vertrokken. Apparently, he had already left.
470
kennen
to know We kennen elkaar van school. We know each other from school.
471
kennis
knowledge Zijn kennis van de geschiedenis is uitgebreid. His knowledge of history is extensive.
472
kent
knows Hij kent de weg naar huis. He knows the way home.
473
kerel
guy Die kerel is erg grappig. That guy is very funny.
474
kerker
dungeon De kerker was donker en vochtig. The dungeon was dark and damp.
475
kerkers
dungeons De kerkers onder het kasteel waren verlaten. The dungeons under the castle were deserted.
476
kerkhof
cemetery Het oude kerkhof was omgeven door bomen. The old cemetery was surrounded by trees.
477
kerstfeest
Christmas party Het kerstfeest was gezellig en feestelijk. The Christmas party was cozy and festive.
478
ketel
kettle De ketel stond te fluiten op het fornuis. The kettle was whistling on the stove.
479
kiest
chooses Hij kiest altijd de beste optie. He always chooses the best option.
480
kikkers
frogs De kikkers kwaakten luid in de vijver. The frogs croaked loudly in the pond.
481
klasgenoot
classmate Mijn klasgenoot en ik werkten samen aan het project. My classmate and I worked together on the project.
482
klasgenoten
classmates Mijn klasgenoten zijn erg vriendelijk. My classmates are very friendly.
483
klassenoudsten
class elders De klassenoudsten organiseerden het evenement. The class elders organized the event.
484
klein
small Het is een klein huis, maar erg gezellig. It's a small house, but very cozy.
485
kleine
small De kleine hond blafte naar de postbode. The small dog barked at the mailman.
486
kleins
small Hij heeft iets kleins voor je gekocht. He bought something small for you.
487
kleren
clothes Ik moet nieuwe kleren kopen voor de winter. I need to buy new clothes for the winter.
488
klets
chatter Het was gezellig kletsen met oude vrienden. It was nice to chatter with old friends.
489
klinkt
sounds Dat klinkt als een goed idee. That sounds like a good idea.
490
kloppen
to knock Kun je op de deur kloppen? Can you knock on the door?
491
klopt
correct Dat klopt, ik heb het zelf gezien. That's correct, I saw it myself.
492
kluis
safe De kluis is beveiligd met een code. The safe is secured with a code.
493
klus
job Het was een zware klus, maar het is gelukt. It was a tough job, but it worked out.
494
klusje
small job Hij deed een klein klusje in de tuin. He did a small job in the garden.
495
knieschijven
kneecaps Zijn knieschijven waren pijnlijk na de val. His kneecaps were sore after the fall.
496
knipperde
blinked Hij knipperde met zijn ogen in het felle licht. He blinked in the bright light.
497
knul
lad Die knul is erg slim en ondernemend. That lad is very smart and enterprising.
498
kobolden
goblins De kobolden bewaakten de schat. The goblins guarded the treasure.
499
kochten
bought We kochten een nieuwe auto. We bought a new car.
500
koffie
coffee Ik drink elke ochtend een kopje koffie. I drink a cup of coffee every morning.