Hartfalen geneesmiddelen Flashcards

1
Q

Wat doen RAAS-remmers en diuretica?

A

Verlagen van de pre- en afterload

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat doet digoxine?

A

Verbeterd de contraciliteit door positieve inotrope eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat doen betablokkers?

A

Verbeteren van de contractiliteit (ondanks negatief inotrope effecten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Stap 1 behandeling HFrEF en HRmrEF

A

RAS-remmer (een ACE-remmer begin je mee, of indien deze niet wordt verdragen een ARB)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke behandeling start je bij tekenen van overvulling?

A

Lisdiuretica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Stap 2 behandeling HFrEF en HRmrEF

A

Betablokker in een lage dosering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Stap 3 behandeling HFrEF en HRmrEF

A

Verhoog de dosering van de RAS-remmer en betablokker (tot maximale verdraagbare dosering)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer kan een betablokker dosering niet verhoogd worden? (3)

A

Bij tekenen van een exacerbatie, hypotensie of bradycardie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer kan een lisdiureticum dosering verlaagd worden?

A

Als de patiënt voldoende is ontwaterd; continueer de laagste effectieve dosering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer wordt digoxine toegvoegd aan het hartfalen behandelplan?

A

Als er ook sprake is van atriumfibrilleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Stap 4 behandeling HFrEF en HRmrEF (mensen die klachten behouden)

A

Aldosteron antagonist (spironolacton of eplerenon)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Add-on therapie hartfalen (2)

A
  • Toevoegen SGLT-2 remmer.
  • En/of: neprilysine-remmer (=ARNI) + ARB (ter vervanging van ACE or ARB)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke combinatie wordt afgeraden ivm verhoogde mortaliteit?

A

Combinatie ACE + ARB én beta-blokker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke middelen moet je vermijden bij hartfalen en waarom? (harde CI)

A

Verapamil en diltiazem –> zitten op het hart en niet op de vaten. Negatief inotroop effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom is stap 1 bij hartfalen het aanpakken van het RAS-systeem?

A

Ter compensatie van het hartfalen (en een verminderde nierperfusie), zal het RAS-systeem worden geactiveerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de belangrijkste behandeldoelen bij HFpEF? (2)

A
  • CVRM
  • Op basis van comorbiditeit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Geneesmiddelen bij acuut hartfalen + functie (3)

A

o Een nitroglycerine spray, wat vaatverwijdende effecten heeft.
o Intraveneuze furosemide, wat zorgt voor acute diurese.
o Intraveneuze morfine, tegen de pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een ARNI en geef een voorbeeld

A

ARB + neprilysine remmer (sacubitril + valsartan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Werkingsmechanisme neprilysine remmer

A

Remt de afbraak van het natriuretisch peptide → vaatverwijding, natriurese (natriumexcretie in de verzamelbuis), diurese, glomerulaire filtratiesnelheid, remming RAS, verlaging
sympathische activiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wanneer geef je een ARNI?

A

In plaats van een ACE-remmer indien patient ondanks, ACE-I, beta-blokker, lisdiureticum, spironolacton, klachten blijft houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Nadeel ARNI

A

Meer kans op hypotensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waarop in de nieren grijpen deze groepen/geneesmiddelen aan?
- Proximale tubules (2)
- Lis van Henle (2)
- Distale tubules (1 geneesmiddel)
- Verzamelkanaal (2 + 1 hormoon)

A
  • Mannitol en acetazolamide
  • Lisdiuretica (furosemide en bumetanide)
  • Thiazidediuretica (hydrochloorthiazide)
  • Kaliumsparende diuretica (spironolacton, amiloride/triamtereen) & ADH
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Werkingsmechanisme thiazidediuretica

A

Remt de NaCl co-transporter – en zorgt zo voor een chronische natrium diurese - in de distale tubulus, wat op de lange termijn zorgt voor vasodilatatie (al bij een lagere dosering dan dat je nodig hebt voor diurese)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Thiazidediureticum (3)

A

Hydrochloorthiazide, chloortalidon, indapamide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waarbij hebben thiazidediuretica GEEN plek, WEL bij

A

NIET: Hartfalen
WEL: Hypertensie

26
Q

Waar je moet je op letten bij de combinatie HCT en SSRI’s?

A

Hyponatremie

27
Q

Bijwerkingen thiazidediuretica (7)

A
  • Hypokaliëmie
  • Hyponatriëmie (meer dan bij lisdiuretica)
  • Hyperurikemie
  • Glucose-intolerantie
  • Hyperlipidemie
  • Impotentie (10%)
  • Nycturie
28
Q

Thiazidediuretica geven een verminderde klaring van … (2)

A

Lithium en calcium

29
Q

Waarom liever HCT dan chloortalidon?

A

Chloortalidon geeft meer kans op hypokaliemie, hyponatriemie, nierfalen en DM II t.o.v. hydrochoorthiazide.

30
Q

Lisdiuretica (2)

A

Furosemide en bumetanide

31
Q

Werkingsmechanisme lisdiuretica

A

Binding aan de NKCC2- receptor, waardoor de capaciteit van de nier on de urine te concentreren verminderd, waardoor vocht wordt uitgescheiden (remmen reabsorptie van het totaal gefilterde natrium)

32
Q

Verschil in werking tussen thiazidediuretica en lisdiuretica?

A

Thiazide: traag maar lang-aanhoudend effect
Lis: snel en korte werking

33
Q

Bijwerkingen lisdiuretica (5)

A
  • Hyponatriëmie (zelden bij monotherapie)
  • Excessief vochtverlies (en dus dehydratie, hypotensie en nierfunctiestoornissen),
  • Hypokaliëmie (meer dan bij thiazidediuretica)
  • Hypomagnesiëmie
  • Hyperurikemie
34
Q

Wat is het gevolg van de verzadigingskinetiek van lisdiuretica?

A

Door de verzadigingskinetiek is verhoging van de dosering zinloos als NKCC2 eenmaal gebonden is door de lisdiureticum.

35
Q

Wanneer moet de dosering wel worden verhoogd bij lisdiuretica?

A

Nierfalen

36
Q

Kaliumsparende diuretica (4)

A

Spironolacton en eplerenon
Amiloride en triamtereen

37
Q

Werkingsmechanisme spironolacton en eplerenon

A

Blokkeren de stimulatie van de ENaC en de Na/K-ATPase pomp (en hebben voornamelijk veel effect op aldosterone)

38
Q

Werkingsmechanisme amiloride en triamtereen

A

Functioneren door directe blokkade op de ENaC (niet bij hartfalen)

39
Q

Bijwerkingen kaliumsparende diuretica (2)

A
  • Hyperkaliëmie
  • Hyponatriëmie
40
Q

Speciale bijwerking spironolacton

A

Anti-androgene bijwerkingen (borstvorming, pijnlijke borsten, erectiestoornissen)

41
Q

ACE-remmers (4)

A

Enalapril, lisinopril, ramipril, perindopril

42
Q

Wat moet je bij het starten van een ACE-remmer altijd checken? (3)

A

Nierfunctie, natrium en kalium

43
Q

Wanneer liever geen ACE-remmers?

A

Bij nierfalen

44
Q

Waarom moet je beginnen met laag doseren (ACE-renner)?

A

Orthostatische hypotensie (versterkt door diuretica, hartfalen en/of nierfalen)

45
Q

Welke advies geef je bij de start van RAS-remmers? (2)

A
  • RAS-remmer drie dagen in de laagste dosering worden voorgeschreven.
  • Adviseer patiënten om de eerste dosis van de RAS-remmer ’s avonds bij het slapen gaan in te nemen (op de rand van het bed) en niet plotseling op te staan.
46
Q

Belangrijke IA ACE-remmers (+ wanneer extra riskant?

A

NSAID’s: verminderd doorbloeding van de nier. Extra riskant bij een slechte nierfunctie en hartfalen.

47
Q

Bijwerkingen ACE-remmers (3)

A
  • Orthostatische hypotensie
  • Hyperkaliemie (we accepteren waarden tot 5,5 icm ACE-remmer)
  • Kriebelhoest
48
Q

Angiotensine-2 antagonisten (ARB’s) (3)

A

Losartan, candesartan, valsartan

49
Q

Werkingsmechanisme ARB’s

A

Antagoneren de AT1-receptor

50
Q

Hoe worden ARB’s ingezet?

A

Als alternatief voor ACE-remmers (ze hebben ook veel dezelfde eigenschappen)

51
Q

IA tussen diuretica en RAS-remmers

A

Voornamelijk bij het begin van de behandeling zal de bloeddruk sterk dalen, die een collaps als gevolg kan hebben

52
Q

Betablokkers (4)

A

Metoprolol, carvedilol, nebivolol en bisoprolol (voor selectieve beta1-receptor)

53
Q

Bij welke aandoeningen moet voorzicht gedoseerd worden met betabblokkers en waarom?

A

Astma en COPD vanwege reductie in het hartminuutvolume

54
Q

Voornaamste werking betablokkers

A

Gaan de remodelling van het hart tegen.

55
Q

Bijwerkingen betablokkers (6)

A
  • Koude extremiteiten
  • Duizeligheid
  • Zweten
  • Vermoeidheid
  • Maagdarmklachten
  • Nachtmerries/hevige dromen
56
Q

Meerdere werkingen betablokkers (4)

A
  • Het verminderen van de contractiliteitsreserve en herstel downregulatie β1-receptoren
  • Afname hartfrequentie
  • Toename ejectiefractie
  • Tegengaan van remodelling van het hart
57
Q

Nadeel carvedilol

A

Het is een NIET-selectieve bètablokker, - wat zorgt voor minder vaatvernauwing (minder koude extremiteiten)
Patiënten met COPD hier erg last van kunnen krijgen, doordat het ook β2-receptoren aanpakt

58
Q

Werkingsmechanisme SGLT2-remmers

A

Door remming van SGLT2 wordt reabsorptie van glucose en natrium in de proximale tubulus verhindert, wat zorgt voor uitscheiding en daling van de bloeddruk

59
Q

Wanneer en waarom worden SGLT2-remmers ingezet?

A

Kunnen worden overwogen bij hartfalen in combinatie met DM-2, wat zorgt voor de verlaging van exacerbaties (longaanvallen) bij hartfalen.
Altijd add-on.

60
Q

SGLT2-remmers (2)

A

Dapagliflozine en empagliflozine

61
Q

Wat zijn de netto effecten van SGLT2-remmers? (4)

A

o Verlaging van de tensie
o De chronische natriumonttrekking zorgt voor vermindering van arteriële stijfheid.
o Osmotische diurese.
o Remming van de hyperfiltratie en daarmee remming van de ontwikkeling van nierschade.

62
Q

Waar moet je op letten bij de SGLT2-remmers met het oog op de nierfunctie?

A
  • Initieel daling van de nierfunctie,
  • Halvering van nierfunctie vinden we acceptabel (met het idee dat het daarna een behoud van de nierfunctie geeft)
  • Mag niet gestart worden bij nierfunctie onder de 30