HC 16 Inleiding virologie Flashcards

1
Q

Virus

A
  • virus heet de cel nodig om kopieën te maken (nageslacht)
  • DNA of RNA
  • Bevat genetische informatie voor de productie van nieuwe virus partikels
  • Virus partikels verspreiden de infectie naar nieuwe cellen
  • Virussen zijn passieve agentia
    o Denken niet
    o Geen strategie
    o Geen belang bij het veroorzaken van ziekte
  • Virussen repliceren door de assemblage van geprefabriceerde onderdelen
    o Dus geen tweedeling zoals cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

virus fases

A
  1. Virion: wanneer het virus nog niet in de cel zit
  2. Geïnfecteerde cel: virus valt uit elkaar en genetische info komt vrij
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Classificatie van virussen

A
  • op basis van ziekte
  • morfologie (ICTV)
  • Baltimore: manier waarop het genoom wordt gerepliceerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Classificatie virus: ziekte

A

a. Virus als directe oorzaak voor één specifieke ziekte
b. Ziekte als classificatie is niet eenduidig: er zijn veel verschillende soorten symptomen die horen bij verschillende ziektes
c. Daarnaast een ziekteverwekker kan verschillende ziektes veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Classificatie virus: morofologie

A

a. Morfologie: bestudeert de bouw en vorm van virussen
b. Hieraan is te bepalen of het virus ernstige ziekte zal veroorzaken of helemaal niks
c. Maar sommige virussen lijken heel erg op elkaar maar veroorzaken toch hele andere ziektebeelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Classificatie virus: Baltimore

A

a. Er zijn RNA en DNA virussen: en dubbelstrengs/enkelstrengs
b. Envelop virus: een extra membraan rondom het virus waardoor deze heel gemakkelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Replicatiecyclus van virussen

A
  1. Virus moet eerst de cel in –> virus hecht aan de receptor van het celoppervlakte
    - Endocytose: zonder envelop
    - Penetratie: met of zonder envelop
    - Membraanfusie: alleen met envelop
  2. Virussen gaat de cel in en valt daar uit elkaar
  3. Genetisch materiaal komt vrij
  4. Transcriptie en replicatie van DNA of RNA
  5. Assemblage: alle onderdelen moeten weer in elkaar gezet worden
  6. Virussen gaan de cel weer uit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Virus aanhechting

A
  • Virussen gebruiken receptoren op de celoppervlak voor aanhechting
  • Het capside of de envelop bepaalt de specificiteit voor de gastheercel
  • Als de cel de juiste receptor heeft is hij susceptibel voor het virus
  • Als de cel geen receptor heeft is hij resistent
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Tropisme

A

de receptoren op het celoppervlak die de gevoeligheid van de cel bepaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Virus taxonomie

A
  • Aanwezigheid van een envelop
    o Naked: eiwit omhulsel
    o Enveloped virus: eiwit omhulsel met lipide laag van de cel zelf
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Permissiviteit

A

Als een cel in staat is om het virus te repliceren,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

susceptibel

A

Gevoelig voor een bepaalde ziekte of aandoening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Detectie van de gastheer immuun respons

A

o Antilichamen responsen
o T-cel responsen
o Innate immuun responsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Detectie van het virus

A

o Pathologie, immunohistochemie
o Detectie van het virale genoom (PCR /RT-PCR)
o Directe immunofluorescentie / elektronenmicroscopie
o Virus isolatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ELISA

A
  • Een test die antilichamen tegen een virus kan detecteren in het bloedserum of andere lichaamsvloeistoffen
    o Antistof toevoegen –> antigeen bindt eraan –> enzym zit ook gebonden en geeft een kleuring
    o Twee type: antigeen of antistof analyseren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

PCR

A

Een test die het virale DNA of RNA in een monster kan vermenigvuldigen tot detecteerbare hoeveelheden

17
Q

Sanger sequencing

A

basen sequenties van DNA meten

18
Q

diagnostische middelen voor HIV infectie

A

Voor de diagnose van een HIV-infectie worden meestal verschillende tests gebruikt, zoals een ELISA-test die antilichamen tegen HIV detecteert, gevolgd door een bevestigende Western blot-test. Daarnaast kan ook een PCR-test worden gebruikt om het virale RNA of DNA te detecteren en de virale belasting in het bloed te bepalen