HC 4 Cognitieve en biologische processen Flashcards

1
Q

Cogniteve emotiemodel
- Magda Arnold en Richard Lazarus

A

Gebeurenissen gaan via appraisal naar de persoon en die gaan via expressie op symptoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Primaire appraisal

A

Onmiddellijke, automatische, onbewuste beoordeling of een stimulus/situatie goed of slecht is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Secundaire appraisal

A

Appraisal in relatie tot meer specifieke doelen en/of betrokkenheid van het ego, bijv. morele waarden, belangrijke ideeën
- discrete benaderingen
- dimensionele benaderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Discrete benaderingen

A

Appraisal geeft aanleiding tot afzonderlijke emoties
- elk component van appraisal hangt met één emotie samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Dimensionele benaderingen

A

Focus op componenten van appraisal die kunnen relateren aan verschillende emoties
- flexibeler –> niet elk component van appraisal hangt met één emotie samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Core relational theme (Lazarus)

A

Overzich van verscchillende categorieën gebeurtenissen die emoties opwekken (die van cruciaal belang zijn geweest voor de evolutie van de mens, zoals overleven, voortplanten, samenwerken - bijv. voordeel, schade of verlies, bedreiging, overlevingspotentieel, schuld)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Core relational theme voor boosheid

A

Over een vernederende belediging tegen mij en de mijne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Core relational theme voor angst

A

Voor een onzekere, existentiële dreiging/ voor een onmiddellijk, concreet en overweldigend fysiek gevaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Core relational theme voor schuldgevoelens

A

Over het overtreden van een morele verplichting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Core relational theme voor schaamte

A

Omdat je er niet in geslaagd bent een ego-ideaal waar te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Core relational theme van verdriet

A

Omdat je onherroepelik verlies hebt ervaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Core relational theme van afgunst

A

Omdat je wilt hebben wat iemand anders heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Core relational theme van jaloezie

A

Omdat je een derde partij haat voor het verlies of de bedreiging van de genegenheid of gunst van een ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Core relational theme van walging

A

Een onverteerbaar voorwerp/idee innemen of er te dichtbij staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Core relational theme van geluk

A

Een redelijke vooruitgang boeken in de richting van de verwezenlijking van een doel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Core relational theme van trots

A

Het versterken van iemands ego-identiteit dor met de eer te gaan strijken voor een gewaardeerd object of prestatie, hetzij ons eigen object of dat van iemand of een groep wanneer we ons identificeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Core relational theme van opluchting

A

Een schrijdende doel-incongruente toestand die ten goede is veranderd of verdwenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Core relational theme van hoop

A

Vrezen voor het ergste maar hunkeren naar het betere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Core relational theme van liefde

A

Het verlangen naar of deelnemen aan genegenheid, gewoonlijk maar niet noodzakerlijkerwijs wederzijds

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Core relational theme van mededogen

A

Bewogen zijn door het lijden van een andere en willen helpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Secundaire appraisal: dimensionele benaderingen

A

Acht verschillende dimensies van betekenis van de appraisal processen die tot verschillende emoties leiden (smith en ellsworth)
Acht verschillende evaluatiechecks die altijd in een vaste volgorde plaatsvinden (scherer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

8 dimensies van secundair appraisal

A
  • aangenaamheid
  • aandachtsactiviteit
  • controle
  • zekerheid
  • doel-pad obstakel
  • rechtmatigheid
  • verantwoordelijkheid
  • geanticipeerde inspanning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

8 verschillende evaluatiechecks

A
  1. verwachting (dat de gebeurtenis plaatsvind)
  2. aangenaamheid
  3. doelgerichtheid (heeft de gebeurtenis je geholpen)
  4. eerlijkheid
  5. oorzaak (wie veroorzaakte de gebeurtenis)
  6. copingsvaardigheid (kon je omgaan met de gevolgen)
  7. moraliteit
  8. zelfconsistentie
    relevntie –> implicaties –> omgang –> normen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Derde fase appraisal social sharing
- motieven voor social sharing (Rimé)

A
  • repeteren (om opnieuw te beleven)
  • ventileren (om opgekropte emoties te uiten)
  • hulp, steun en comfort krijgen (voor medeleven)
  • rechtvaardigen (om emoties te valideren)
  • verduidelijking en betekenis
  • advies
  • bonding
  • empathie
  • aandacht trekken (aandacht/indruk op anderen)
  • entertainen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Reacties van targets op 3e fase appraisal

A
  • sociale steun
  • fysieke gebaren
  • concrete acties
  • dedramatiseren
  • vragen stellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Sociale steun

A

Pogingen tot troosten, uitdrukken van onvoorwaardelijke steun, tonen van empathie en begrip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Fysieke gebaren

A

Niet-verbaal op gemak stellen of troosten, zoals omhelzen, kussen of aanraken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Concrete acties

A

Praten over of proberen iets te doen buiten de emotionele situatie –> afleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Dedramatiseren

A

De situatie in perspectief plaatsen, de persoon vertellen dat het ook andere mensen overkomt, dat het iet zo erg is, enz.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Vragen stellen

A

Meer informatie vragen of dingen verduidelijken over de ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Cardiale vagale controle

A

Hartritme variabiliteit
- hoge frequentie = vagaal = parasympathisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Nervus vagus

A

Zenuwbanen die verantwoordelijk zijn voor het doorgeven van parasympathische prikkels
- sympathisch = fight or flight
- parasympathisch = rest and digest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Porges: polyvagale theroei

A

Je hebt meerdere vagale zenuwen
- dorsaal: oud, primitief
- ventraal: alleen in zoogdieren (gedrag van positieve en sociale emoties)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Associaties met vagale toon in rust

A
  • meer positieve emoties
  • minder negatieve emoties bij stressvolle taken
  • betere executieve functie
  • meer genot bij sociale interacties
  • prospective daily life study
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Prospective daily life study

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Bodily changes generate emotion?

A
  • idee van James en later ook Schachter& Singer
  • pen tussen tanden om tekenfilms grappiger te laten lijken door gebruik van diezelfde spieren
    –> emotie ervaren door spieren zo te gebruiken, zoals dat bij de echte ervaring ook gebeurd
  • diep ademhalen is kalmerend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Embodiment

A
  • lichamelijke reacties vormen emoties, maar ook denken en sociaal gedrag
  • somatische maker hypothese
  • groter effect door angstige afbeedingen op de amygdala tijdens de systolische fase van het hart (hoge bloeddruk)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Somatische maker hypothese

A

We hebben informatie uit het lichaam om ons gedrag te vormen/guiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Embodiment voor sociaal gedrag

A
  • botox injecties –> correcte percepties van anderen z’n emoties gaan omlaag (spieren zijn niet zichtbaar)
  • spiegneuronenen in pe-motorcortex (wanneer actie uitvoeren/door andere uitgevoerd wordt)
  • insula bij walging van zelf of anderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Encephalitische lethargica

A

Aandoening die mensen kregen door een micro-organisme, die het striatum kopt maakte en daarmee de dopamine afgifte verstoorde
–> belangrijk voor motoriek en motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Limbisch systeem
- MacLean

A

Emotie systeem en geëvolueerd in zoogdieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Amygdala
- Ledoux

A

Wijst emotionele significantie toe aan gebeurtenissen
- emotionele conditionering is snel en blijft heel lang –> bijv PTSD
- Je kunt compenseren door emotieregulatiestrategieën aan te leren
- activeert blijheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Dopamine

A
  • Beloninggssysteem (ventromediale prefrontale cortec en ventrale striatum –> nucleus accumbus)
  • dopamine afgifte bij genot
  • opioïden ook bij genot
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Verschil dopamine en opioïden

A

Opioïden: leuk vinden
Dopamine: willen –> motivatie om richting beloning te werken
- lager als nucleus accumbus beschadigd is
- NA geactiveerd als wanneer er een beloning verwacht wordt in een goktaak

45
Q

Empathie

A

Periaqueductale grijs
- opioïde afgifte: analgetica
- actief bij pijn en negatieve emoties
- actief bij zorgend gedrag
- empathie en compassie
Mediale prefrontale cortex (sociaal), anterieure insula en anterieure cingulate cortex

46
Q

Prefrontale cortex en emotie regulatie

A
  • mediale prefrontale cortex: zelf-representaite, empathie en beloning
  • orbitofrontale cortex: doel representatie, beloning/approach en straf/withdrawal
  • dorsolaterale prefrontale cortex: plannen en acties (reappraisal van negatieve stimuli)
  • belangrijke tussenconnecties tussen deze gebieden en subcorticale gebieden
  • fronto-temporale beschadiging: geen empathie en schaamte
47
Q

Anterieure cingulate cortex en pijn

A
  • detecteert discrepantie tussen daadwerkelijke en wenselijke situaties
  • dorsale anterieure cingulate cortex: onprettigheid van pijnlijke stimuli en sociale (afwijzing)
48
Q

Compassie

A

Emotieregulatie gebaseerd op compassie

49
Q

Autonoom zenuwstelsel

A

Bestaat uit 2 takken die ieder eigen signale ontvangen van regio’s in de cortex, amygdala en hypothalamus

50
Q

Parasympathisch autonoom zenuwstelsel

A

Inhibitie –> afname in hartslag en bloeddruik. Toename seksuele respons en verteringsprocessen. Speelt een rol in vertering, ontspanning en sociaal

51
Q

Sympathisch autonoom zenuwstelsel

A

Excitatie –> toename in hartslag, bloeddruk en cardiale output. Zet de vertering stil, laat veel processen die voor energie zorgen toenemen
- fight or flight

52
Q

Facial action coding system

A

Systeem ontwikkelt door Ekman en Friesen dat activatie van gezichtssperen codeert op basis van veranderingen in het gezicht
- ze gingen hiermee experimenteren en de conclusie was dat het bewegen van gezichtsspieren verandert hoe je je voelt

53
Q

Directed facial action task

A

Taak van Levenson: participanten moesten instructies volgen over de expressie in hun gezicht. Vervolgens moesten ze de houding 10 seconden aanhouden en werd autonome activiteti in het lichaam gemeten
- toename hartslag verscheen bij angst, woede en verdriet (niet bij walging)
- zweet activatie was groter bij angst en walging dan bij woede en verdriet
- vingertemperatuur was hoger bij woede dan bij angst

54
Q

Positieve emoties
- krebig

A

Tevredenheid is geassocieerd met verminderde hartslag, afname in bloeddruk, vertraagd ademen en afwezigheid van zweterige handpalmen
- vermaak is geassocieerd met verlaging in hartslag, maar bloeddruk is hoog

55
Q

Positieve emoties
- Shiota et al.

A

Lieten participanten 5 positieve emoties voelen door te kijken naar slides
- bijv. tijdens een slide die liefde uitlokt lieten participanten toegenomen cardiale activiteit zien, maar geen vasoconstricties
- enthousiasme liet toename van de zweetrespons in de handen zien, dat is de enige positieve emotie die dat lijkt te doen

56
Q

3 fases in de evolutie van het autonome zenuwstelsel
- Porges

A
  1. dorsaal vagale complex verschijnt (reguleert vertering en immobilisatierespons)
  2. sympathisch autonoom zenuwstelsel verschijnt (fight or flight)
  3. ventraal vagale complex verschijnt (gezichtsspier acties en vocalisaties) –> uniek zoogdier
57
Q

Blozen

A

Spontaan rood worden van het gezicht, oren, nek en borst door een toename in bloedvolume en verwijding van bloedvaten in het gezicht
- wanneer we onwenselijk middelpunt van sociale aandacht zijn
- gerelateerd aan schaamte
-

58
Q

De rillingen

A

Vrerwijst naar de samentrekking van kleine spieren rondom haarzakjes. Sympathische autonome respons
- mensen ervaren dit vaak bij verhevenste momenten
- dit komt ook voor op erge momenten
- tinteling/kippenvel op armen/achterhoofd of koude rilling over de rug
- bij verschillende emoties

59
Q

Neuro-endocrien systeem

A

Het neuro-endocriene systeem bevat klieren die hormonen vrijlaat in de bloedsomloop. Deze hormonen hebben effect op verschillende organen en spiergroepen en dienen verschillende functies

60
Q

HPS-as
hypothalamic pituitary adrenal axis

A

Activatie van deze as resulteert in vrijlating van het stresshormoon cortisol in de bloedstroom
- een stressvolle geberutenis activeert hersengebieden die signalen sturen naar de paraventriculair kern van de hypothalamus, die vervolgens signalen stuurt naar de anterieure hypofyse, die ACTH produceert dat bijnierklier stimuleert cortisol vrij te laten

61
Q

Effect van cortisol

A
  • activeert glucoseproductie
  • toename in hartslag en bloeddruk
  • onderdrukking van het immuunsysteem
62
Q

Trier social stress task

A

Participanten moeten een presentatie geven voor een jury die kritisch en gefrustreerd kijkt. Hierdoor wordt zowel het sympathische autonoom zenuwstelsel en de cortisolrespons geactiveerd
- de cortisol vrijlating wordt vooral gestimuleerd als participanten het gevoel hebben dat hun positieve sociale identiteit bedreigd wordt
–> ook cortisol bij angst

63
Q

Testosteron en oestradiol

A

Deze hormonen worden geproduceerd in de geslachtsorganen en reguleren veel fysische veranderingen tijdens de puberteit. Ook hebben ze een invloed op gevoelens van seksueel verlangen

64
Q

Cytokines

A

Worden vrijgelaten en helpen een ontstekingsreactie te onwikkelen die tegen bacteriën en virussen vecht
- sturen ook signale naar de hersenen om ziektegedrag te stimuleren –> toegenomen slaap en terugtrekking, sociale inhibitie

65
Q

Verhoogde sociale en fysieke stress is geassocieerd met toegenomen cortisol en ontstekingen

A
  • armoede voorspelt toegnomen ontstekingen in jonge kinderen –> ook traumatische gebeurtenissen een lager gevoel
  • schaamte
  • schaamte kan gerelateerd zijn aan activatie van het cytokine systeem
66
Q

Emotie-specifieke activatie van lichaamssystemen zorgt voor het ervaren van verschillende emoties
- James

A
  1. het vastleggen van de mate waarin de lcihamelijke veranderingen van spontane emoties verband houden met meldingen van emotionele ervaringen
  2. Mensen ertoe aanzetten lichaamsveranderingen tweeg te brengen om vast te stellen of een dergelijke actie leidt tot het ervaren van emotie
67
Q

Interoceptie

A

Bewustzijn van lichaamsreacties. Ons bewustzijn van interne responses van het lichaam

68
Q

3 processen van interoceptie

A
  • objectief bewustzijn van lichaamsreacties
  • subjectief bewustzijn van lichaamsreacties
  • metacognitieve interoceptie: inzicht in de lichaamsveranderingen van een emotie
69
Q

Conclusies over interoceptie

A
  • de objectieve nauwkeurigheid van interoceptie van mensen correleert in kleine mate met hun subjectieve bewustzijn van verschillende lichamelijke gewaarwordingen
  • mensen die goed zijn in interoceptie ervaren intensere emoties. Zij xijn beter in staat hun emoties te herinterpreteren, waardoor ze beter kunnen reageren op omstandigheden
70
Q

Embodiment

A

Het idee dat processen van hogere orde beïnvloed worden door lichaamsprocessen

71
Q

Somatische marker hypothses

A

Lichaamsreacties zijn betrokken bij belangrijke beslissingen en keuzes

72
Q

neurotransmitters

A

Worden vrijgelaten in synapsen van neuronen en activeren of inhiberen het onvangen neuron

73
Q

Neuromodulatoren

A

Dit zijn peptides of delen van aminozuren. Beïnvloeden de activatie van neurotransmitters

74
Q

Neuro-imaging technieken

A

Technieken waarbij een machine biochemische gebeurtenissen laat zien in een rij van digitaal geanimeerde ‘plakjes’ door iemads hersenen
- PET, fMRI, TMS, EEG, MEG

75
Q

Achterbrein

A

Bevat regio’s die basis fysiologische processen controleren
- medulla: reguleert cardiovasculaire activiteit
- pons: controleert slaap en ademen
- cerbellum: betrokken bij motorische coördinatie en automatische bewegingen

76
Q

Voorbrein

A
  • thalamus: betrokken bij het integreren van sensorische ingormatie en geheugen, en het nemen van beslissingen
  • hippocampus: belangrijke bij processen van herinneringen
  • hypothalamus: betrokken bij biologische functies, zoals eten, seksueel gedrag etc.
  • amygdala: belangrijk bij emoties
77
Q

Frontaalkwab

A

Betrokken bij planning, nemen van beslissingen, intentionele acties, emotieregulaties

78
Q

Cannon
- hersenonderzoek

A

Katten zonder cerebrale cortex maakten plotselinge, ongeschikte aanvallen. Hieruit maakte hij op dat de cortex normaal emotionele expressie inhibeert

79
Q

Hughlings-Jackson
- hersononderzoek

A

Lagere niveaus van de hersenen zijn reflexen die gerelateerd zijn aan simpele functies. Het volgende niveau bevat meer recenter ontwikkelde structuren, die zijn betrokke bij emoties. Op het hoogste niveau controleert de cerebrale cortex alle niveaus eronder

80
Q

MacLean
- hersenonderzoek

A

Stelde dat de voorhersenen uit 3 aparte systemen bestond, die in verschillende fases ontwikkeld
- striate gebied
- limbische systeem

81
Q

Striate gebied

A

Bevat caudate, putamen en striatum kernen. Dit begon te gorien tijdens de evolutie van reptielen. Plannen en genereren van basisgedrag: voorbereiding voor het maken van een huist, bewaken van tarritorium

82
Q

Limbisch systeem

A

Bevat thalamus, hippocampus en amygdala, heeft dichte connecties et de hypothalamus en beïnvloedt het autonome zenuwstelsel en cortisolreactie. Ieder zoogdier heeft dit een. Hij stelde dus de hypothese dat het lymbische systeem centraal staat bij emotie

83
Q

7 basisemotiesystemen van Panksepp et al.

A
  • seeking
  • rage
  • fear
  • lust
  • care
  • panic
  • play
84
Q

Seeking emotiesysteem

A

Ontdekken
–> enthousisme, euforie en opwinding
- ventraal tefmentaal gebied, nucleus accumbens, caudate, amygdala, periaqueductaal grijs
–> dopamine

85
Q

Rage emotiesysteem

A

Aanvallen en bijten
–> woede en boosheid
- hypothalamus, amygdala en periaqueductaal grijs
–> testosteron, norepinefrine en GABA

86
Q

Fear emotiesysteem

A

Bevriezen en vechten
–> angst en bezorgdheid
- amygdala, anterior en mediale hypothalamus, periaqueductaal grijs
–> benzodiazepine en serotonine

87
Q

Lust emotiesysteem

A

Copulatie
–> seksueel verlangen, romantische liefde en opwindinge
- preoptisch gebied, ventromediale hypothalamus, periqueductaal grijs, amygdala, ventraal tegmentaal gebied
–> testosteron, oestrogeen en oxytocine

88
Q

Care emotiesysteem

A

Koestering en bescherming
–> sympathie en liefde
- periaqueductaal grijd, ventromediale hypothalamus en vetrotegmentaal gebied
–> oxytocine, oestrogeen en progesteron

89
Q

Panic emotiesysteem

A

Distress
–> verdriet, stress, rouw en depressie
- anterior cingulate, dorsomediale thalamus, periaqueductaal grijd en cerbellum
–> opioïden, oxytocine, CRF en glutamaat

90
Q

Play emotiesysteem

A

Ruw, gelach, netelige stimulatie
–> amusement
- ventraal tefmentaal gebied, nucleus accumbens, caudate, amygdala, periaqueductaal grijs
–> dopamine en cannaboïden

91
Q

Oxytocine

A

geproduceerd in de hypothalamus, vrijgelaten in hersenen en bloedstroom
- betrokken bij borstvoeding, moederlijke binding en seksuele interacties
- receptoren hiervoor zitten in het geursysteem, limbisch-hypothalamisch systeem, periaqueductaal grijs en gebieden van de ruggengraat die het autonome zenustelsel reguleren

92
Q

Glutamaat

A

Is betrokken bij toegenomen activatie in emotiesystemen

93
Q

GABA en serotonine

A

Inhiberen de activatie van de emotiesystemen

94
Q

Affectieve neurowetenschap

A

Bestuderen van mensen die een emotie ervaren terwijl hersenactiviteit wordt opgenomen
- het consisten uitlokken van emotie produceert systematisch activatie in bepaalde hersengebieden. Dit wordt gezien in subcorticale gebieden en verschillende corticale genieden
- hersenen zijn betrokken bij basis appraisal processen waarbij een gebeurtenis nieuw is, belangrijk voor iemands zorgen, potentieel waarderend, of schadelijk

95
Q

Emotie begint met appraisal

A

Interpretaties van sensorische informatie door de filter van onze huidige zorgen

96
Q

Subcorticale gebieden ondersteunen de snelle appraisal van gebeurtenissen

A
  1. de nieuwheid en relevantie van de gebeurtenis: de amygdala
  2. potentiële bronnen van beloning: in de nucleus accumbens
  3. appraisals van pijn, dreiging en schade
97
Q
  1. de nieuwheid en relevantie van de gebeurtenis: de amygdala
A
  • LeDoux: argumenteerde dat de amygdala sensorische informatie evalueert op emotionele significantie.
  • De amygdala ontvangt input van gebieden van de cortex die visuele en auditieve perceptie van objecten en geluiden ondersteunt. Het heeft connecties met de hypothalamus (emotie-gerelateerd gedrag). Krijgt ook
    input vanuit de thalamus.
  • De amygdala kan sensorische informatie ontvangen die niet door de cortex verwerkt wordt.
  • De amygdala is betrokken bij appraisal van nieuwheid en de relevantie van objecten en gebeurtenissen.
98
Q
  1. Potentiële bronnen van beloning: in de nucleus accumbens
A
  • Vrijwel alle levende organismen vinden belonende objecten in hun omgeving, en gedragen zich op een manier om dit te maximaliseren. Positieve emoties zijn hier essentieel voor.
  • Delen van het beloningscircuit: ventrale mediale prefrontale cortex (betrokken bij plezierige stimuli), ventrale striatum (ontvangt input van PFC, amygdala en hippocampus en stuurt signalen terug naar PFC), dopamine-rijke netwerken in de nucleus accumbens en ventrale tegmentale gebieden (produceren dopamine).
  • Nucleus accumens: rijk aan dopamine en opioïde paden. Speelt een centrale rol bij de ervaring van positief affect. Het lijkt alsof de nucleus accumbens en dopamine centraal staan aan de ervaring van plezier.
  • Berridge et al.: activatie van opioïde (niet dopamine) receptoren verhogen de waarde van smaak. Hierdoor werd een onderscheid gemaakt tussen ‘willen’ en ‘leuk vinden’.
    o Willen: dopamine en activatie van nucleus accumbens. Motiveren verschillende doelgeoriënteerde gedragingen.
    o Liking: opioïden. Betrokken bij het genieten van beloningen.
99
Q
  1. Appraisals van pijn, dreiging en schade: in de periaqueductaal grijs
A

Periaqueductal gray: ligt boven hindbrain en onder forebrain. Lijkt betrokken bij 3 processen gerelateerd aan emoties die suggereren dat het betrokken is bij pijn, dreiging, en schade.
- (1) Betrokken bij de vrijlating van opioïden, wat weggaande pijnsignalen inhibeert voordat ze de cortex bereiken. Hierdoor kan iemand ontsnappen aan een dreiging voor er lichamelijke schade plaatsvindt.
- (2) Geactiveerd bij dreigende afbeeldingen die negatieve emoties uitlokken.
- (3) Deel van het caregiving systeem dat verantwoordelijk is voor schade.

100
Q

Anterieur insulate cortex

A

Centraal betrokken bij de ervaring van emoties
- ontvangt neurale signalen van organen, spiergroepen en (slag)aders door het lichaam.
- lijkt een rol te spelen waar emotionele ervaring vorm begint te krijgen
bewijs:
- anatomie: door verschillende neurale paden in de ruggengraat die gebieden van het lichaam met de hersenen verbinden. Zo krijgt de AIC informatie voer ademhalen, cardiovasculaire activiteit, en spieracties. Ook registreert het informatie over emoties van anderen
- betrokken bij verschillende processen die bewustzijn van lichamelijke sensaties in staat stelt

101
Q

Frontaalkwab

A

Staat centraal bij regulatie/executieve controle. Gebieden van de frontaalkwab ontvangen signale van gebieden zoals de amygdala, nucleus accumbens en AIC
In de prefrontale cortex kunnen respresentaties van gevoelens in het korte termijngeheugen vastgehouden worden

102
Q

Verschillende gebieden van de cortex betrokken met emotie-gerelateerde processen

A
  1. leren van associaties tussen gebeurtenissen en beloningen (orbitofrontale cortex)
  2. conceptualiseren van emoties in woorden en concepten (prefrontale cortex)
  3. reguleren van emoties ( gebieden van de prefrontale cortex)
  4. Begrijpen van emoties van anderen (empathie en de cortex)
103
Q
  1. Leren van associaties tussen gebeurtenissen en beloningen: orbitofrontale cortex
A
  • Schade aan de orbitofrontale cortex: problemen met het bijhouden hoe beloningen geassocieerd zijn met context-specifieke objecten en gebeurtenissen.
  • De OFC genereert een neuro chemisch signaal in de hersenen als we plezierige dingen
    tegenkomen. Is betrokken bij de ervaring van sociaal plezier. Houdt ook veranderingen in de
    omgeving bij die beloningen opleveren.
104
Q
  1. Conceptualiseren van emoties in woorden en concepten: prefrontale cortex
A
  • Het vermogen om emoties te conceptualiseren is uniek voor mensen.
  • Als mensen emotionele toestanden aan zichzelf en anderen toeschrijven wordt de dorsale mediale prefrontale cortex geactiveerd. Als mensen emotionele toestanden categoriseren wordt de ventrolaterale prefrontale cortex geactiveerd. Deze
    bevindingen suggereren dat als we onze emotionele ervaringen met woorden conceptualiseren, dat patronen van
    hersenactivatie veranderen.
  • Lieberman: als we negatieve emotionele ervaringen met woorden labelen activeert de rechter ventrolaterale prefrontale cortex. Actie in dit gebied leidt tot verminderde
    activatie in de amygdala.
105
Q
  1. Reguleren van emoties: gebieden van de prefrontale cortex
A
  • Verschillende gebieden van de PFC ondersteunen cognitieve processen die centraal staan aan emotieregulatie.
  • Twee soorten bewijs suggereren dat de prefrontale cortex belangrijk is voor emotieregulatie:
    o Patiënten met schade aan de PFC hebben problemen met het reguleren van emotioneel
    gedrag: emotionele reacties zijn vaak ongeschikt aan de context.
    o Neuro-imaging studies laten zien dat de PFC geactiveerd is als mensen hun emotionele
    responses proberen te reguleren.
  • Als mensen hun emotionele reactie opnieuw beoordelen lijkt er activatie te zijn in de dorsale
    prefrontale cortex: betroken bij het selecteren waar we aandacht aan besteden.
  • Third person perspective: je kijkt naar jezelf vanuit het perspectief van een 3e persoon. Bij dit soort regulatie is de mediale prefrontale cortex betrokken
106
Q
  1. Begrijpen van emoties van anderen: empathie en de cortex
A
  • Bepaalde gebieden van de mediale PFC, vooral AIC en ACC, zijn betrokken wanneer mensen
    empathisch reageren op emoties van anderen.
  • Theory of mind speelt in verschillende gebieden van de cortex: theory-of-mind network: bevat mediale PFC, precuneus, en temporale pariëtaal junction.
107
Q

Sociale pijn en de doralse antereure cingulate cortex en anterieure insulate cortex

A

EIsenberger: dorsale anterieure cingulate cortex: kan het alarmsysteem van de hersenen zijn dat afgaat bij sociale pijn en scheiding. Is ook erg actief tijdens het ervaren van fysieke pijn

108
Q

Hoe verschijnen verschillende emoties in de hersenen

A
  • activatie door appraisal van de valentie en arousale van een gebeurtenis
  • verschillende patronen voor verschillende emoties
  • default mode network
109
Q

Default mode network

A

Bevat mediale PFC, verschillende andere prefrontale en temporale corticale gebieden, subcorticale gebieden en delen van het cerebellum en striatum
- wordt geactiveerd wanneer iemand deelneemt in op zichzelf gerichte, doelgerichte activiteit, in activiteiten dat autobiografisch geheugen bevat, in gedachtes over het zelf in relatie tot andere mensen, in verbeelding over nieuwe situaties, en in denken over morele dilemma’s of persoonlijke toekomst.
- Het netwerk wordt dus geactiveerd in spontane processen waarbij het zelf betrokken is, en vaak bevat dit emoties.