HC 6 Flashcards

(61 cards)

1
Q

Variety-based positioning

A

Gericht op productvariatie. Het gaat om één specifieke behoefte die een hoop mensen hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Needs-based positioning

A

Is marktgericht en kijkt naar wat een bepaald marktsegment wil. Het gaat hierbij om veel verschillende behoeftes die een kleine groep mensen heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Acces-based positioning

A

Het segmenteren van de markt en kijken op welk segment je je wil richten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Straddling

A

De concurrent behoudt de positie, maar zoekt de voordelen van de superieur om na te doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Trade-offs

A

Beslissing maken voor een activiteit dat ten koste gaat van een andere activiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Fit

A

Er wordt gekeken naar hoe activiteiten met elkaar samenwerken en hoe ze elkaar versterken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Product

A

Een combinatie van tastbare en ontastbare componenten dat samen een vorm van waarde hebben dat wordt aangeboden voor geld of stemmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Core differentiation

A

Op dit niveau vindt de meest radicale productdifferentiatie plaats door significante technologische veranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Actual differentiation

A

Dit komt voor als er geconcurreerd wordt op de basiselementen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Augmented differentation

A

Deze hebben betrekking tot het maken van een onderscheid ten opzichte van de concurrenten (en dus voordeel te behalen in de competitie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Company value

A

Het maakt een organisatie meer waard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Brand equity

A

De sterkte van een merkt te meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Consumer preference and loyalty

A

Een sterk merk kan positieve effecten hebben op percepties en voorkeuren van consumenten op dat merk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Barrier to competition

A

Een sterk merk maakt het nieuwkomers op de markt erg moeilijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

High profits

A

Sterke market-leading merken zijn zelden goedkoop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Base for brand extensions

A

Een sterke merknaam van het kern-merk biedt voordeel voor merkextensies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Functional risk

A

Het product voldoet niet aan de verwachtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Financial risk

A

Het product is de prijs niet waard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Social risk

A

Het product brengt sociale moeilijkheden met zich mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Simplifies the purchase decision

A

Er zijn heel veel verschillende producten en het is onmogelijk om alle opties rationeel te evalueren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Symbolic value

A

Het meest belangrijke is dat merken consumenten kunnen voorzien van zelfexpressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Brand domain

A

De target market van het merk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Brand heritage

A

De achtergrond en de cultuur van het merk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Brand value

A

De kernwaarden en de kenmerken van het merk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Brand assets
Wat het merk onderscheidend maakt
26
Brand personality
Het karakter van een merk beschreven in termen door andere entiteiten
27
Brand reflection
Hoe het merk zich verhoudt tot zelfidentiteit
28
Family brand name/paraplu merk
Het gebruik van een merk voor alle producten
29
Individual brand name
Het gebruiken van een nieuw merk voor een nieuw product en niet identificeren met het bestaande merk
30
Combinatie van family en individual
Het overkoepelende family brand name wordt gebruikt bij de individual brand name om de reputatie van het individuele merk omhoog te helpen, maar wel een eigen identiteit te geven
31
Brand extension
Het gebruik van een merk op een bepaalde markt voor een nieuw merk binnen dezelfde markt
32
Brand stretching
Een merk gebruiken voor merken op ongerelateerde markten
33
Co-branding
Het combineren van twee merken
34
Product-based
Meerdere merken van verschillende bedrijven werken samen aan een product waarbij beide merken zichtbaar worden gebracht naar de consument
35
Parallet co-branding
Een aanbieder vermeldt expliciet de positie van het merk als een ingrediënt van het product
36
Ingredient co-branding
Een aanbieder vermeldt expliciet de positie van het merk als een ingrediënt van het product
37
Communications-based
Het linken van meerdere bestaande merken van verschillende bedrijven voor het doel van een gezamenlijke communicatie
38
Portfolio
Het geheel van de producten die beschikbaar zijn of die nog in ontwikkeling zijn in je bedrijf
39
Awareness set
(Onder)bewuste kennis van merken in een bepaalde productcategorie
40
Consideration set
Welke merken je gaat overwegen op basis van kennis/informatie en eerdere informatie
41
Inept set
Lijst met voorkeur die in aanmerking komen voor het kopen
42
Evoked set
Lijst met voorkeur die in aanmerking komen voor het kopen
43
Reject set
De lijst die wel in de consideration set zit maar niet in het evoked set
44
Choice set
Kijkend naar de beschikbaarheid van de merken die in je evoked set maak je een uiteindelijke keuze
45
BCG-matrix
Benadering om als bedrijf te kijken welke producten toekomst hebben of het meeste opbrengen voor het bedrijf
46
Stars
Marktleiders in een snelgroeiende markt
47
Problem childeren
Veel marktgroei, maar hebben een probleem door weinig/geen winstgevendheid
48
Cash cows
Marktleiders in een langzaam groeiende markt
49
Dogs
Weinig marktaandeel in een langzaam groeiende markt
50
Misconceptions barrier
Ontstaat als het management de consumentenverwachtingen verkeerd begrijpt
51
Inadequate resources barrier
Ontstaat als het management de consumentenverwachtingen verkeerd begrijpt
52
Inadequate delivery barrier
Ontstaat als het management wel weet wat de consument wil, ze hier ook in voorziet, maar faalt in het selecteren, trainen en belonen van het personeel
53
Exaggerated promises barrier
Ontstaat wanneer de consument begrepen wordt, de middelen er zijn, het personeel goed op orde is, maar er toch een gat is tussen de consumentenverwachtingen en percepties
54
Service recorvery
Strategieën om problemen op te lossen en het vertrouwen van de consumenten in het bedrijf te herstellen
55
Meeting customer expectations
Consumenten hechten niet alleen waarde aan de uitkomst van een service, maar ook aan de ervaring in het deelnemen ervan
56
Customer relationship management (CRM) systems
Een systeem met informatie over klanten en hoe je met ze om moet gaan
57
Customer orientation
Welke consumenten blijven bij het bedrijf?
58
Customer defection
Welke consumenten verlaten het bedrijf en zijn dit consumenten die het bedrijf wil houden of toch liever niet
59
Customer aquisitons
Welke consumenten krijgt het bedrijf door de marketing activiteiten
60
Customer brand engagement
Het leven van interactie van de klant met een bepaald merk op het gebied van cognitief, emotioneel en gedrag
61
Public scrutiny
Non-profit organisaties worden vaak gefinancierd door publieke belastingen, waardoor ze nauwkeurig en kritisch in de gaten worden gehouden