Hc. 8: Fysiologie tractus circulatorius Flashcards

1
Q

Wat zijn de verschillende lagen in vaten? (van buiten naar binnen)

A
  • Tunica adventitia
  • Tunica media
  • Tunica intima
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar bestaat de tunica adventitia uit?

A

Een endotheliale buitenbekleding van het vat, bestaat uit bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar bestaat de tunica media uit? en wat is de functie ervan?

A

Bevat glad spierweefsels met een elastische bindweefsellaag die kunnen zorgen voor vasoconstrictie en vasodilatatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Door wat wordt de tunica media geïnnerveerd?

A

Door het autonome zenuwstelsel met zenuwuiteinden die noradrenaline afgeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waat bestaat de tunica intima uit?

A

Uit een laag met endotheel, gevolgd door een basaalmembraan, bindweefsel. Het wordt afgescheiden van de tunica media door een elastische membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe noem je het wanneer arteriolen op hun kleinst zijn en ze het haarvatenmetwerk ingaan?

A

Terminale arteriolen (d = 6 micrometer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de diameter van de eerste orde arteriolen en venulen?

A

60 micrometer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe heet de venule na de capillairen?

A

De postcapilliare venulen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verschil tussen de grote vaten?

A

De verhouding van tussen de verschillende lagen is verschillend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar bestaat de aorta voornamelijk uit? (welk soort weefsel)

A

Bevat veel elastine en minder glad spierweefsel, de aorta is van het elastische type.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat voor soort vaten zijn de kleine arteriolen? en waar bestaan ze voornamelijk uit?

A

Weerstandvaten, van het musculeuze type, bevat veel glad spierweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat kunnen precapillaire sphincters?

A

Een heel vaatbed afsluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat voor soort vezels zitten er veel in het veneuze stelsel? en wat is de functie ervan?

A

Het bevat relatief veel collageen vezels, ze zijn minder elastisch, maar kunnen wel goed rekken voor drukveranderingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom bevat een venule veel gladspierweefsel en bindweefsel?

A

Ze kunnen daarmee goed uitrekken en vloeistof opslaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom hebben arteriën een windketelfunctie?

A

Door hun samenstelling. Het hart zorgt voor een pulserend systeem. De drukverschillen moeten in de arteriën worden afgebouwd om diffusie plaats te laten vinden. Door de elastische eigenschappen vangen de arteriewanden de drukstoot van de ventrikels op en uiteindelijk wordt de bloeddruk constant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de formule voor compliantie?

A

compliantie = delta V / delta P

17
Q

Welke hebben een grotere compliantie, venen of arteriën? en waarom?

A

Venen, dit komt doordat venen bij lage druk een ovale vorm hebben en de vorm steeds ronder wordt bij hogere druk

18
Q

Wat gebeurt er met de stroomsnelheid van bloed na elke vertakking?

A

Die neemt af doordat de totale dwarsdoorsnede, totale oppervlakte, toeneemt

19
Q

Waarom is de stroomsnelheid in de capilliaren het laagst? en waarvoor is dat nodig?

A

Doordat de weerstand daar het hoogst is. Dit is nodig voor een efficiëntere uitwisseling van stoffen tussen het bloed en de weefsels

20
Q

Waar bevindt zich het grootste gedeelte van het bloed?

A

In het veneuze stelsel (capaciteitsvaten) en een veel kleiner gedeelte bevindt zich in het arteriële stelsel (weerstandsvaten)

21
Q

Waardoor zijn de drukverschillen tussen systole en diastole in het arteriële stelsel al veel kleiner dan in de ventrikel?

A

Doordat de aortakleppen voorkomen dat de bloeddruk in de aorta even sterk zakt als de druk in het linker ventrikel.

22
Q

Waardoor is in de arteriolen de drukafname het grootste?

A

Door de weerstandsvaten klein zijn en zorgen voor veel wrijving. De arteriolen hebben veel spieren en een grote weerstand

23
Q

Met welke formule wordt het verschil in druk berekend?

A

P = F (flow) x R (weerstand)

24
Q

Met wat is de weerstand evenredig? wat betekend dit?

A

Met r^4 van het vat. Kleine veranderingen in de vaatdiameter resulteren in grote veranderingen in de flow

25
Q

Wat is conductantie?

A

1/R, zegt iets over hoe makkelijk een vloeistof kan stromen

26
Q

Door wat worden de weerstanden reguleerd?

A

Door vasoconstrictie en vasodilatatie

27
Q

Waarvoor zorgen spieren en kleppen bij de venen?

A

de kleppen verhinderen het terugzakken van het bloed. Doordat de druk in de venen toeneemt bij spiercontractie, stroomt het bloed omhoog waar de kleppen de terugstroming tegen houden

28
Q

Wat doen baroreceptoren in de vaten? en waar zitten ze, noem een voorbeeld.

A

Ze meten wat de rekkingsgraad is van belangrijke vaten. Ze zitten in de sinus caroticus, een plaatselijke verwijding van de a. carotis interna.

29
Q

Wat doet de glomus aorticum?

A

Het meet o.a. zuurstof en koolstofdioxide in het bloed

30
Q

Wat is de nucleus tractus solitarius?

A

Via hier lopen de actiepotentialen naar de hersenen toe van de chemoreceptoren die geactiveerd worden wanneer de bloeddruk stijgt