HC'S WEEK 9 Flashcards

(112 cards)

1
Q

Noem 7 kenmerken van het Fetal Alcohol Syndrome (FAS)

A
  • variabel fenotype
  • aangeboren hartafwijkingen
  • groeiachterstand
  • nier-, hersen- en skeletafwijkingen
  • faciale dysmorfie: korte oogspleten waardoor bredere neusbrug, lang en vlak philtrum, smalle dunne lippen
  • abnormale cognitieve functie
  • gedragsproblemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de definitie van teratologie?

A

Refereert aan de kennis over alle agentia die structurele schade kunnen aanrichten bij de zich ontwikkelende foetus gedurende de zwangerschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem 9 mogelijke eindpunten van reproductie-toxicologie/teratologie

A
  • in- of subfertiliteit
  • miskramen of doodgeboorte
  • postnataal overlijden
  • aangeboren afwijkingen
  • dysmorfe kenmerken/syndromen
  • mentale/motore retardatie
  • cognitieve defecten/gedragsstoornissen
  • puberteitsstoornissen
  • stoornissen vd voortplanting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem 4 kenmerken van een toxoplasmose infectie

A
  • parasiet die placenta kan passeren
  • foetale infectie: hydrocefalie, micropthalmie, chorioretinitis, hersenbeschadiging, orgaanschade
  • 0.1% levendgeborenen
  • ernst afwijkingen staat direct in relatie tot tijdstip van expositie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem 5 kenmerken van congenitale rubella

A
  • in utero infectie: glaucoom, micropthalmie, cataract, hartafwijkingen, slechthorendheid, MR
  • soms: skelet-, viscerale- en genitale afwijkingen
  • rubella vaccin: < 120 gevallen per jaar
  • directe virale effecten EN schade door immuunrespons
  • virus stopt het delen vd cellen = inhibitie organogenese = malformaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Beschrijf het teratogene effect van Thalomide (Softenon)

A
  • ledemaat afwijkingen
  • afwijkingen MDL
  • hart- en nierafwijkingen
  • afwezigheid van oren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beschrijf het teratogene effect van Valproaat (= anti-epilepticum)

A
  • subtiele gelaatsafwijkingen
  • radiale straalafwijkingen
  • hartafwijkingen
  • ontwikkelingsachterstand
  • lumbosacrale neurale buisdefecten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Beschrijf het teratogene effect van retinoic acid/vitamine A/accutane

A
  • teratogeen bij al zeer lage dosis
  • teratogeen bij zwangerschapsweek 3-5
  • craniofaciale afwijkingen, palatum schisis, neurale buisdefecten, cardiovasculaire afwijkingen, aplasie thymus, psychologische beperkingen, oorafwijkingen, nierafwijkingen
  • 50% een IQ > 85
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Beschrijf de definitie van een syndroom

A

Herkenbaar patroon van aangeboren afwijkingen waarbij de unieke combinatie van kenmerken een onderscheid mogelijk maakt van alle andere patronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een major anomalie?

A

= afwijking die negatief effect heeft op de lichamelijke gezondheid en zelfs levensbedreigend kan zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een minor anomalie?

A

= kenmerk dat bij minder dan 4% van de personen in een bepaalde bevolking voorkomt; is een afwijking die in het algemeen geen invloed heeft op de lichamelijke gezondheid, maar mogelijk wel op psychisch welbevinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem 5 voorbeelden van minor anomalie

A
  • epicanthusplooien
  • hypertelorisme
  • sandal gap
  • klein gestalte
  • viervingerlijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een deformatie?

A

= afwijkende vorm of positie als gevolg van mechanische krachten welke inwerken op een aanvankelijk normale structuur
- wanneer de mechanische krachten verdwijnen treedt spontane correcties op
- oligohydramnion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een disruptie?

A

= afwijkende vorm als gevolg van ernstige schade door extrinsieke factoren aan een aanvankelijk normale structuur
- schade beperkt zich niet tot de grenzen welke bij de normale embryonale ontwikkeling gevormd zijn
- spontane correcties niet mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem 2 oorzaken van een disruptie

A
  • extrinsieke factoren: infectie, ischemie, bloeding, teratogenen, traumata
  • erfelijke factoren die predisponeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een malformatie?

A

= afwijking van een orgaan, deel van een orgaan of lichaamsdeel ten gevolge van een reeds vanaf het begin afwijkend ontwikkelingsproces
- schisis, split hand, polydactylie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Noem 3 oorzaken van een malformatie?

A
  • niet-erfelijke oorzaken: Softenon
  • erfelijke oorzaken: genmutatie
  • combinatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een dysplasie?

A

= abnormale histiogenese (organisatie van cellen naar weefsels) en de morfologische gevolgen daarvan
- uiting in meerdere orgaansystemen: bindweefsel- of skeletaandoeningen
- osteogenesis imperfecta (= skeletdysplasie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Noem 3 oorzaken van dysplasie?

A
  • niet-erfelijke oorzaken: rachitis
  • erfelijke oorzaken
  • combinatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Noem kenmerken van geïsoleerde afwijkingen

A
  • is niet hetzelfde als sporadisch
  • zijn reden voor onderzoek: als meer afwijkingen mogelijk toch syndromaal
  • kunnen erfelijk zijn: monogenetisch, multifactorieel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Door welke 3 hoofdproblemen blijkt het vermoeden op een syndroom getriggerd te worden?

A
  • het voorkomen van 1 of meerdere aangeboren afwijkingen
  • groeiachterstand aanwezig bij geboorte of in eerste levensjaren optredend
  • achterstand in verstandelijke ontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Noem 2 kenmerken van symptomen van syndromen

A
  • hoofdsymptomen zijn de kenmerken waarop de diagnose gesteld wordt
  • nevensymptomen zijn de kenmerken die de diagnose ondersteunen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat houdt anticipatie in bij de klinische genetica?

A

= het erger worden per generatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is genetische penetrantie?

A

= het percentage individuen dat een aandoening tot expressie brengt, van de meest geringe symptomen tot de ernstigste vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Hoe werkt de expressie bij dystrophia myotonica/ziekte van Steinert?
Meer CTG repeats = erstigere vorm
26
Wat houdt locus/genetische heterogeniteit in?
= één ziektebeeld met meerdere aangedane genen --> Noonan syndroom
27
Wat is de definitie van associatie in de klinische genetica?
= het vaker dan op basis van toeval in combinatie met elkaar optreden van 2 of meer aangeboren afwijkingen EN deze combinatie vormt voor zover bekend geen sequentie of syndroom
28
Noem een acroniem waarmee een associatie van congenitale aandoening onthouden kan worden
VACTERL-H - V = vertebral defects - A = anal atresio or stenosis - C = cardiac defects - T = traceo-esophageal fistula - R = radiaal defecten & renal anomalies - L = non-radial limb defects - H = hydrocephalus
29
Noem nog 1 ander acroniem voor de associatie van bepaald congenitale aandoeningen
MURCS - Mu = mullerian duct aplasia - R = renal aplasia - CS = cervicothoracic somite dysplasia
30
Beschrijf welke aandoeningen bij het CHARCE-syndroom horen
- C = coloboma of iris or retina - H = heart defects - A = atresia of the choanae - R = retardation - G = genital anomalies - E = ear abnormalities
31
Wat is de definitie van een sequentie?
= een combinatie van aangeboren afwijkingen welke, in één of meerdere cascades, voorvloeien uit één of enkele initiële aangeboren afwijking of mechanische kracht
32
Beschrijf de Robin sequentie
1. Micro/retrognatie 2. Verplaatsing van de tong naar achteren 3. Voorkomt sluiting van het zachte gehemelte 4. U-vormige schisis
33
Beschrijf het fenotype van de Trias Pierre-Robin sequentie (3)
- micro/retrognatie - glossoptosis - ademhalingsproblemen (OSAS)
34
Noem 4 aandoeningen die behoren tot de etiologie van de Trias Pierre-Robin sequentie
- oligohydramnios - neurogene hypotonie - groeideficiëntie - connective tissue disorder
35
Noem 3 kenmerken van de frontale dysplasie sequentie
- met name bij meisjes - problemen met neusontwikkeling - mogelijk defect schedel
36
Wat is een craniosynostose?
= vroegtijdige verbening van een of meerdere schedelnaden
37
Noem de verschillende schedelnaden bij hun naam
- voorhoofdsnaad/metopicanaad - pijlnaad/sagittaalnaad - kroonnaad/coronanaad dextra/sinistra - lambdanaad/manbdoidnaad dextra/sinistra
38
Beschrijf 3 groepen van craniosynostose
- geïsoleerd of unisaturaal - multisuturaal of complex - syndromaal
39
Noem 3 kenmerken van een geïsoleerde/unisaturale craniosynostose
- 1 schedelnaad - geen andere congenitale afwijkingen - 10% verhoogde hersendruk
40
Noem 3 kenmerken van een multisuturale/complex synostose
- >1 schedelnaden - geen andere congenitale afwijkingen - 40% verhoogde hersendruk
41
Noem 3 kenmerken van een syndromale craniosynostose
- > 1 schedelnaden - andere congenitale afwijkingen - 40% verhoogde hersendruk
42
Wat voor soort craniosynostose krijg je als de pijlnaad dicht is?
Scaphocephalie/bootschedel = groeien in lengte
43
Wat voor soort craniosynostosee krijg je als de voorhoofdsnaad dicht is?
Trigonocephalie/wigschedel
44
Wat voor soort craniosynostose krijg je als er een unilaterale naad dicht is?
Plagiocefalie/asymmetrische schedel
45
Noem 3 kenmerken van een positionele plagiocephalie?
- door voorkeurshouding/houdingsafhankelijk - asymmetrisch: oor niet zelfde mate naar voren - lijkt op paralellogram
46
Noem 2 manieren van schedeloperaties voor een scaphocephalie/bootschedel
- veerdistractie - open remodellatie
47
Kan je bij elk kind een veerdistractie doen?
Nee, WANT veer heeft dun bot nodig om te kunnen werken --> kind van 4-5 maanden DUS als kind ouder DAN open remodellatie doen
48
Noem 7 voorbeelden van syndromen waarbij complex craniosynostoses voorkomen
- syndroom van Apert: onderontwikkeling middengezicht - Crouzon-Pfeiffer: onderontwikkeling middengezicht - Saethre-Chotzen: laagafhangende oogleden - Muenke: gedragsproblemen - craniofrontonasaal syndroom - TCF-12 - ERF
49
Noem 10 kenmerken van het syndroom van Apert
- bicoronale craniosynostose - zeer grote anterieure fontanel - ventriculomegalie en hydrocephalus - verhoogde hersendruk - hypertelorisme en exorbitisme - complexe syndactylie van handen en voeten - progressieve ankylose van gewrichten - ontwikkelingsachterstand - midface en mandibula hypoplasie (OSA) - soms palatoschisis
50
Noem 5 voorbeelden van orbita-aandoeningen
- cycloop (synopthalmia) - hypo- versus hypertelorisme - facial cleft - an- of micro-orbitisme - oogleden
51
Wat is cyclopie?
= volledige fusie van ogen waardoor neus niet kan afdalen DUS die blijft boven de ogen hangen
52
Noem 4 metingen die gedaan kunnen worden om simpele oogafwijkingen als hypo- en hypertelorisme te kunnen aantonen
- ICD = inner canthal distance - OCD = outer canthal distance - IPD = inter pupillary distance - PFL = palpabral fissure length
53
Beschrijf de 3 ingrepen die nodig zijn om hypo- en hypertelorisme te correcteren
1. U-shaped osteotomie: subcraniaal = als je alleen orbitabodem wilt veranderen 2. Box osteotomie: intra- en extracranieel = gehele orbita met/zonder voorhoofd verplaatsen 3. Facial bipartition: intra- en extracranieel = voorhoofd, hele oogkas en maxilla verplaatsen
54
Volgens Tessier zijn er 2 groepen facial clefts, noem deze
- bot spleet - bindweefsel spleet
55
Welke afwijkingen van Tessier komen voor bij het Treacher-Collins syndroom?
Bilateral clef Tessier nummer 6 en/of 7 en/of 8
56
Noem 2 kenmerken van een Tessier 6 afwijking
- sutura maxillozygomatica - coloboom onderooglid = 'trekkracht' aan onderooglid
57
Noem 2 kenmerken van een Tessier 7 afwijking
- sutura temporozygomatica - afwezigheid zygoma
58
Noem 2 kenmerken van een Tessier 8 afwijking
- sutura frontoxygomatica - afwezigheid gedeelte laterale orbita
59
Noem kenmerken van een ooglid-afwijking genaamd ptosis
= gevolg verminderde functie m. levator palpabrae door verkeerde hechting OF volledig afwezig - congenitaal of verworven - kinderen houden hoofd in nek om te kijken - amblyopie = lui oog - als niet behandeld, dan scheelzien
60
Noem 3 soorten afwijkingen van de mond
- kort tongriempje/frenulum - schisis - macrostomie (unilateraal of bilateraal) = Tessier 7
61
Noem 3 congenitale afwijkingen van het oor
- bijoren - flaporen of afstaande oren - microtie
62
Noem 4 kenmerken van een flapoor/afstaand oor
- onderontwikkelde antihelixplooi (= plooi binnen oorschelp) - te diepe concha - afstaande lobulus/oorlel OF combinatie bovengenoemde factoren
63
Wat is de ernstige vorm van microtie (klein oor)?
Anotie = oor en gehoorgang afwezig
64
Noem de 4 major criteria waarmee craniofaciale microsomie (CFM) gediagnosticeerd kan worden
- mandibula hypoplasie - microtie - orbita/ossale hypoplasie - n. facialis
65
Noem 6 minor criteria waarmee craniofaciale microsomie (CFM) gediagnosticeerd kan worden
- weke delen deficiëntie - bijoor - macrosomie - schisis - epibulbair dermoid - hemivertebrae
66
Noem 3 voorbeelden van halsafwijkingen
- torticollis = te strakke m.SCM - mediane/laterale halscysten = kieuwbogen die niet goed sluiten - webbed neck = huidstrengen langs hals
67
Noem 5 voorbeelden van congenitale afwijkingen van de romp
- pectus excavatum = trechterborst - pectus carinatum - poland syndroom - afwijkingen mamma - spina bifida
68
Noem 3 kenmerken van een pectus excavatum
- trechterborst of schoenmakersborst - variërend van kleine pit tot grote deuk - soms restricties hart/long = operatie indicatie
69
Noem 4 kenmerken van pectus carinatum
- kippenborst - overmatige groei van ribkraakbeen met protrusie van sternum en ribben - eventueel restrictie kraakbeen en osteotomie - zeldzamer dan pectus excavatum
70
Noem 5 kenmerken van het Poland syndroom
- agenese sternale kop van m. pectoralis major - hypoplasie omliggende structuren - 1:30.000 - voorkeur mannelijk geslacht - rechts > links
71
Noem 6 voorbeelden van afwijkingen mammae
- agenesie - hypoplasie - hypertrofie - gynaecomastie - tubulaire borsten - accessoire tepels
72
Noem 6 kenmerken van tubulaire borsten
- malpositie IMF (inframammaire plooi) - herniatie areola - constrictie basis mamma - hypoplasie - huidtekort onderpool - asymmetrie
73
Noem 2 vormen van schisis
1. Cheilognathopalatoschisis 2. Geïsoleerde mediane palatoschisis
74
Wat is een cheilognathopalatoschisis?
- unilateraal of bilateraal - lip (cheilo): incompleet vs compleet - en/of kaak (gnatho): incompleet vs compleet - en/of gehemelte (palato): incompleet vs compleet
75
Beschrijf het embryologische proces achter een cheilognatopalatoschisis
- fusie probleem tussen frontonasale en maxillaire prominentie - week 6-9 embryonale ontwikkeling
76
Beschrijf het embryonale proces achter een geïsoleerde palatoschisis
- fusie probleem tussen palatum gewelven - week 13-14 - fusie anterieur naar posterieur - uvula ook altijd gespleten
77
Noem algemene kenmerken van een schisis
- oorzaak = multifactorieel & erfelijk - 75% familiair - 5-15% syndromaal: Stickler, Treacher-Collins, Pierre Robin sequentie - incidentie afhankelijk van etniciteit - man:vrouw = 2:1 - links:rechts:bilateraal = 6:3:1
78
Noem 3 mogelijke chirurgische behandelingen bij een occlusie
- le fort 1 osteotomie - BSSO = bilaterale sagittale splijtingsosteotomie - BIMAX = bi-maxillaire osteotomie
79
Noem kenmerken van een lipsluitingsbehandeling
- redenen: eten, drinken, uiterlijk en praten - op leeftijd van 3 maanden - technieken: Miljard rotatie-advancement, Fisher lipsluiting, bilaterale lipsluiting, vomerlap
80
Wat is een vomerlap behandeling bij een schisis?
= gedeeltelijke sluiting van het palatum durum gebruik makend van een vomer - tegelijkertijd met lipsluiting
81
Met welke 2 doelen wordt een vomerlap behandeling uitgevoerd?
- kleinere breedte palatumspleet - kleinere kans op complicaties - fistelvorming
82
Wat houdt de behandeling 'palatoraphie' in & met welke redenen wordt dit gedaan?
= sluiting van palatum/gehemelte - praten, slikken, middenoorbeluchting, nasale regurgitatie
83
Noem 3 varianten van palatoschisis
- submuceuze palatoschisis = gehemelte lijkt gesloten maar spier loopt niet door - alleen palatum molle aangedaan - alleen palatum durum aangedaan MAAR dan is palatum molle ook altijd aangedaan
84
Noem 4 bijkomstigheden van de Pierre-Robin sequentie
- 80% palatoschisis - U-shaped palatum - hypoplastische mandibula - 60% syndroom: 22q11 deletie, Stickler, Treacher Collins
85
Wat kan een gevolg zijn van onvoldoende correctie van de m. levator veli palatini?
VPI = velopharyngeale insufficiëntie = neus kan door palatum niet goed genoeg sluiten = niet goed praten
86
Noem 3 technieken van spraakverbeterende chirurgie
- intravelaire veloplastiek = redo sluiting palatum molle, spieren opnieuw goed leggen - wanglap (buccal myomucosal flap) = als gehemelte te kort - pharyngoplastiek = deel pharynx gebruiken om gat deels te sluiten MAAR niet volledig want dan krijg je geen lucht
87
Noem 2 aandoeningen die behoren tot het (rand) hypoplastisch linker hart syndroom
- ernstige aortaklepstenose (bicuspide aortaklep) - klein atriumseptumdefect (ASD)
88
Wat is heel belangrijk bij de diagnose (rand) hypoplastisch linker hart voordat er chirurgisch ingegrepen kan worden?
Het is zaak om de ductus arteriosus/ductus Botalli open te houden om nog wat zuurstofrijk bloed het lichaam in te pompen MAAR wel cyanose
89
Noem 2 chirurgische ingrepen die dienen als onderhoudsbehandeling bij het hypoplastisch linker hart syndroom
- bilaterale pulmonalis tak banding = flow naar longen verminderen zodat meer bloed naar rest van het lichaam - plaatsen stents in open ductus Botalli = in stand houden open ductus arteriosus
90
Wat is de definitieve behandeling bij een hypoplastisch linker hart syndroom?
Fontan circulatie - vena cava inferior en superior aan longslagader = bloed passief naar de longen - rechter kamer wordt verbonden aan de aorta
91
Wat is het doel van de univentriculaire benadering van de Norwood operatie?
Aorto-pulmonale shunt maken zodat er wel nog bloed naar de longen gaat
92
Wat is de eerste vervolgbehandeling van de Norwood operatie?
Partieel cavopulmonale connectie = verbinding vena cava superior aan longslagader & aanvullende atrioseptectomie
93
Wat is de tweede vervolgbehandeling (na partieel cavopulmonale connectie) van de Norwood operatie?
Totale cavopulmonale connectie = verbinden ook vena cava inferior naar longslagader = al het veneuze bloed naar de longen
94
Waarom moet er bij een fontan circulatie altijd Ascal/een bloedverdunner geslikt worden?
- trage flow in longslagader & shunts - verhoogde kans stolselvorming - als stolselvorming in longcirculatie dan microtrombi = hogere longvaatweerstand = einde Fontan circulatie
95
Noem 2 groepen aandoeningen die cyanose bij zuigelingen kunnen veroorzaken
- aangeboren hartafwijkingen - verkeerde aansluitingen - intracardiale menging O2 rijk en O2 arm bloed - onvoldoende longdoorbloeding - pulmonale aandoeningen - onvoldoende ventilatie - onvoldoende functionerend longweefsel
96
Noem 2 soorten cyanose
- centrale cyanose = arteriële bloed onverzadigd met O2, cyanose van slijmvliezen/tong/nagels - perifere cyanose = normale O2 situatie arterieel, verhoogde O2 extractie in weefsels, blauwe en koude acra
97
Noem 5 aandoeningen waarbij cyanose optreedt
- tetralogie van Fallot - transpositie van de grote vaten - pulmonalis atresie - totaal abnormale longvene drainage - tricuspidalis atresie (hypoplastisch rechterhart)
98
Wat is het probleem bij hartafwijkingen met links/rechts shunt?
Grote longdoorbloeding --> decompensatio cordis
99
Wat is het probleem bij hartafwijkingen met uitstroomobstructie?
Belemmerde output --> decompensatio cordis
100
Wat is het probleem bij hartafwijkingen met cyanose (transpositie grote vaten, tricuspidalis atresie)?
Te weinig longdoorbloeding EN/OF intracardiale menging
101
Beschrijf oorzaken van het hypoplastisch linkerhartsyndroom
- individu meestal geen specifieke oorzaak aan te wijzen - aangeboren hartafwijkingen in het algemeen multifactorieel bepaald - omgevingsinvloeden - genetische factoren
102
Wat zijn de 3 meest voorkomende doodsoorzaken na een Fontan operatie?
- hartfalen - plotse dood (aritmie) - trombo-embolie
103
Noem 6 oorzaken/post-operatieve factoren die na een Fontan operatie kunnen zorgen voor functionele achteruitgang
(Verminderde kamervulling:) - energieverlies in Fontan traject - abnormaal flowpatroon longslagader - afwijkingen functie longslagader - verminderde diastolische functie kamer (Overig:) - type hartkamer: LV/RV - verminderde kamerfunctie
104
Noem kenmerken van een univentriculair hart
- hartfalen - hartritmestoornissen - eiwit-verliezende enteropathie (PLE) - pulmonary arteriovenous fistula (PAVF) - trombo-embolie - renale dysfunctie - fontan-associated liver disease (FALD)
105
Noem 9 kenmerken van necrotiserende enterocolitis
- alleen bij prematuriteit - verloopt in stadia - bolle buik met meteorisme - darmwandverdikking - pneumatosis intestinalis - eerst t.h.v. ileocoeale overgang - pneumoportogram: mucosa fragiel, scheurt, lucht in vena porta - vrije of gelocaliseerde lucht - ascites - geen lucht in rectum
106
Wat houdt een pneumoportogram in op een BOZ?
= vrije lucht in vena porta = te zien als luchtlijntjes in de lever
107
Wat eerst de eerste diagnose waar je aan denkt bij een 3 weken oud kind met gallig braken?
(Darm)obstructie - dilatatie/abnormaal brede lissen - spiegels bij dwarsdoorsnede
108
Wat is DE klinische aanwijzing voor een malrotatie en volvulus?
= gallig/groenig braken WANT galwegen monden uit in stukje darm wat nog niet in de obstructie zit
109
Noem 4 radiologische kenmerken van een malrotatie en volvulus
- maag enorm uitgezet - geen lucht in rectum - beperkt aantal lissen = duodenum en jejunum uitgerekt - spiegels van vocht in dwarsopname
110
Noem 3 kenmerken van een malrotatie bij een contraststudie
- maagdarm passage - abnormale positie van duodenojejunale junctie (DJJ)(ligament van Treitz) - dunne darmlissen liggen in RBB & stappen over de wervelkolom naar rechts, terwijl deze horen in de LBB
111
Wat houdt een ileocolische invaginatie in?
= stuk dunne darm schuift in stuk dikke darm = lucht weggeperst = zuurstoftekort = medische urgentie want kan darminfarct veroorzaken
112
Wat is de behandeling van een ileocolische invaginatie?
Repositie mbv contrastonderzoek