HC10 Flashcards

(34 cards)

1
Q

morele cognitieve achterstand

A

achterstand in het ontwikkelingsniveau van moreel redeneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

primaire en secundaire cognitieve distorties

A

distorties in sociale perceptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

eigenschappen morele cognitieve achterstand en primaire en secundaire cognitieve distorties

A

dragen bij aan egocentriciteit en verminderd perspectief-nemen
gaat om karakteristieke neigingen in plaats van onvermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

moreel oordeel

A

beredeneerde evaluatie van of besluit over sociale acties en waardes of deze goed of niet goed zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

stadia van morele ontwikkeling

A
  1. moraliteit gebaseerd op concrete consequenties (centraties)
  2. moraliteit gebaseerd op wederkerigheid (tit-for-tat/ uitwisselingen)
  3. moraliteit gebaseerd op wederkerige basis van relaties (mutualiteiten)
  4. moraliteit gebaseerd op het bijdragen aan een functionerende samenleving (systemen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cognitieve distorties

A

inaccurate of bevooroordeelde manieren van het interpreteren van ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

primaire cognitieve distorties (self-centered)

A
  • egocentrische houdingen en overtuigingen
  • weinig of zelfs geen overweging van interesses van anderen
  • belangrijke risicofactor van antisociaal gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

secundaire cognitieve distorties (protective)

A

beschermen individu tegen stress van
- empathische stress of schuldgevoel bij het opvangen van negatieve gevoelens slachtoffer
- potentiële inconsistentie tussen zelf-concept en antisociaal gedrag t.o.v. anderen
- beschermen primaire distorties en eigenwaarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

link secundaire cogntieve distorties en antisociaal gedrag

A
  • lagere empathie
  • minder zelf-gerapporteerde delinquentie
  • meer agressie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

types secundaire cognitieve distorties

A
  • anderen de schuld geven
  • uitgaan van het ergste
  • minimaliseren/ mislabelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

anderen de schuld geven

A
  • onterecht toeschrijven van schuld aan externe individuen of factoren
  • schuld toeschrijven aan het specifieke slachtoffer of het over-gealgemeniseerde slachtoffer
  • plaatst dader in de plaats van het slachtoffer, valideert hun acties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

uitgaan van het erste

A
  • kwaadaardige intenties toeschrijven aan anderen (hostile attribution bias)
  • uitgaan van de meest negatief-mogelijke uitkomst (voor anderen en zelf)
  • kan zowel bijdragen aan agressie en depressie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hostile attribution bias

A

kwaadaardige intenties toeschrijven aan anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

minimaliseren/ mislabelen

A
  • schade minimaliseren of gedrag als acceptabel en zelf nobel zien
  • anderen kleineren of dehumaniseren
  • focussen op enkel het stukje gedaan door de persoon zelf, niet rol in bredere antisociale of criminele actie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

dehumaniseren

A

gedrag minder mens maken, door bv een aap af te beelden of zeggen dat het niet jouw biologisch kind is, dus dan is het minder erg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

bandura’s mechanismes van morele ontkoppeling

A

goedpraten van daden

17
Q

onderhouding

A

gedrag vertonen en achteraf goedpraten zodat je je er niet slecht over voelt

18
Q

verwijdering van remming

A

gedrag vooraf goedpraten/ acceptabel vinden, waardoor de kans groot is dat je het in de toekomst gaat vertonen

19
Q

dader als active agent

A

wanneer we criminaliteit proberen te verklaren, vaak de nadruk op factoren buiten mensen hun controle
-> zien persoon als biologisch organisme ipv active agent

20
Q

narratieve aanpak

A

mensen begrijpen hun leven als een verhaal. verhaal van wie men is en hoe men is over hoe je bent geworden
- betekenisverlening aan gebeurtenissen (subjectief/ zelfde gebeurtenis verschilt per persoon)

21
Q

narratieve aanpak inhoud

A

focus op thematische inhoud
- communion (to get along, geef je sturing aan het leven of wordt je geleefd)
- agency (to get ahead, mate waarin iemand zich verbonden voelt met anderen)

22
Q

intimiteit

A

persoonlijke connectie met het slachtoffer en het willen schaden van hen in het bijzonder

23
Q

macht (potency)

A

in controle zijn van de situatie en het slachtoffer, het willen maximaliseren van de winst

24
Q

narratieve roles questionnaire

A

voor inzicht in hoe daders hun eigen rol zien in hun misdaden, focus op hoe ze hierover impliciet praten
- 33 statement vragenlijst

25
voordelen narrative roles questionnaire
- minder kans dat defensieve reacties worden geactiveerd - minder sociale wensbaarheid - kan gebruikt worden bij daders met gelimiteerde introspectie
26
nadelen narrative roles questionnaire
- retrospectieve interpretatie van gebeurtenis (delict heeft al plaatsgevonden) - recall bias (ontwikkelingen na gebeurtenis, het is een herinnering die kan veranderen over tijd)
27
mogelijke narratieve rollen die daders zichzelf toewijzen door intimiteit en macht
- wraaknemer - slachtoffer - professional - tragische held
28
wraaknemer
hoge intimiteit, hoge macht (potency) - kalm, weinig opwinding (aruosal), negatieve emotionele staat
29
slachtoffer
hoge intimiteit, lage macht (potency) - veel opwinding (arousal), negatieve emotionele staat
30
professional
lage intimiteit, hoge macht (potency) - kalm, weinig opwinding (arousal), neutrale of zelfs licht-positieve emotionele staat
31
tragische held
lage intimiteit, lage macht (potency) - veel opwinding (arousal), niet volledig negatieve emotionele staat
32
4 gemoedstoestanden van narratieve rollen
- opgetogenheid - ongemak - depressie - kalmte
33
nut narratieve rollen
ze vertellen ons iets over hoe daders zichzelf zien en willen gezien worden
34
focus behandeling
focus op gewaarwording van rollen en het leren herconstrueren van persoonlijke verhalen op meer adaptieve manieren