HC2 Communicatie en het endocriene systeem Flashcards

(66 cards)

1
Q

Inotrope receptor

A

Eiwitten in het celmembraan met ion kanalen én ligand bindingplekken
De ligand binding open of sluit het ionkanaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Metabotrope receptor

A

Eiwitten in het celmembraan zorgen voor een cascade door de activatie van een G-eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ligand

A

Iets wat bindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ion kanalen

A

Neurotransmitter is een ligand die aan de receptoren moet binden om het kanaal te openen om ionen etc. door te laten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

G-proteïn receptor

A

Neurotransmitter bindt aan de receptor, waardoor binnenin de cel een G-proteïn wordt geactiveerd die een ‘message’ afleverd in de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Cytoskeleton

A

Geeft vorm en stevigheid aan de cel, kan er ook voor zorgen dat de cel kan (voort)bewegen
Intermediate filaments, microfilamenten, microtubili en centriolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Intermediare filamenten

A

Grotere filamenten versterken de cel en houden hem in vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Microfilamenten

A

Kleinere filamenten die de structuur van de cel in stand houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Microtubulis

A

Helpen bij de celdeling en intercellulair transport van blaasjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Centriolent

A

Geven celdraden uit die helpen bij het sepereren van DNA om te kunnen delen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Desmosomen (celconnectie)

A

Eiwitten die een netwerk vormen en aan elkaar gebonden zijn met ruimte ertussen en zo cellen bij elkaar houden
Bijv. de huid, hierdoor kan ook zweet eruit en cremes erin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Tight junctions

A

Niks kan tussen de celconnectie door
Bijv. bacteriën uit je darmen komen zo niet in je bloedbaan terecht, er is actieve transport nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Soorten celconnecties

A
  • Desmosomes
  • Tight junctions
  • Gap junctions
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gap junctions

A

Ruimte tussen de cellen, de cellen zijn verbonden met ‘bruggetjes/kanalen’ -> ionen kunnen heel snel overspringen, gunstig bij bijv. hartbewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Endoplasmatisch reticulum

A

Is betrokken bij het aanmaken van eiwitten vanuit mRNA
Ruw en glad ER

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ruw ER

A

Ribosomen zitten aan het ER -> hier vindt de proteïne synthese plaats vanaf het mRNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Glad ER

A

Geen ribosomen -> calcium opslag, synthese van vetzuren en steroïde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Golgi apparaat

A

Laatste stap voor proteïne productie, creëert blaasjes voor afgifte van eiwit op eindbestemming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Mitochondriën

A

Heeft zijn eigen DNA, want het was eerst een eigen cel (moederlijk DNA)
Creëert Adenosine TriFosfaat (ATP, universele energiebron van je lichaam)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Elektrische communicatie

A

Communicatie via actiepotentialen (-70mV)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Synaps

A

Einde van een neuron, waar de neurotransmitters zich bevinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Exocytose

A

Afgifte van de neurotransmitter uit de blaasjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Neurotransmitters

A

Binden aan de receptoren
De receptor wordt geactiveerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Inhiberende neurotransmitter

A

GABA -> zorgt voor een vermindering van de actie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Exciterende neurotransmitter
Glutamaat -> zorgt voor een versterking van de actie
26
Hormonale communicatie
- Lange afstand communicatie in het lichaam - Grotendeels buiten het centrale zenuwstelsel - Uit de endocriene klieren - Hebben een doelorgaan nodig
27
Monoamines
Hormonen die van een enkel aminozuur komt - alvleesklierhormoon - epinefrine - norepinefrine - dopamine
28
Endocytose
Het proces waarbij een actiepotentiaal ervoor zorgt dat een cel de stoffen opneemt
29
Intracellulaire receptor
Receptor in de cel
30
Transmembraan receptor
Receptor in membraan
31
Autoreceptor
Presynaptisch type receptor betrokken bij een negatieve feedbackloop bij signaaltransductie. (Alleen gevoelig voor de neurotransmitters of hormonen die vrijkomen door het neuron waarop de receptor zich bevindt.
32
Catecholamines
Hormonen die afgeleid zijn van hetzelfde aminozuur, tyrosine.
33
Acute stressreacties
Norepinephrine en adrenaline
34
Bijnieren/ adrenal gland
Bevinden zich bovenop de nieren en dienen voor bloedfiltratie. Bestaan uit twee onderdelen: - Medulla - Cortex
35
Medulla (binnenkant bijnier)
Amine hormonen (zoals adrenaline en norepinephrine) worden hier aangemaakt en afgegeven op reactie van actiepotentiaal van zenuwcellen vanuit de hersenen
36
Dopamine (afgifte)
Wordt afgegeven door de hypothalamus en deels door bijnieren
37
Cortex
Hier worden verschillende hormonen aangemaakt (steroïde zoals cortisol)
38
Hormoonsysteem thyroid hormone pathway (vb)
1. Aanmaak schildklier hormoon in hypothalamus waar TRH wordt afgescheiden 2. TRH naar hypofyse waar TSH wordt aangemaakt en afgescheiden 3. TSH in bloedbanen en deel bij schildklier. Receptoren in schildklier zet TSH om in schildklierhormonen T3 en T4 4. T3 en T4 worden aangemaakt en komt in bloedbanen -> benodigde plekken. Klein deel komt via bloed terug in hypothalamus en ypofyse waar het een REMMEND effect heeft op nieuwe aanmaak: negatieve feedbackloop
39
Hypothyroidisme
Bij te weinig aanmaak van schildklierhormonen, zorgt het voor vertraagd metabolisme. Dit metabolisch effect vindt ook andersom plaats.
40
Cardiovasculair
Schildklierhormonen zorgen voor een toename van bloeddoorstroming en hartritme en ze versterken het effect van adrenaline
41
Lichaamstemperatuur (schildklierhormonen)
Bij teveel aanmaak van schildklierhormonen, gaat dit gepaard met zweetuitbraken en een hogere lichaamstemperatuur.
42
Proteïnen
Keten van aminozuren, verschillende soorten eiwit hormonen: - Insuline (alvleesklier): reguleert opname fluctose - Groeihormoon: reguleert groei - Luteinizing hormoon (LH) en follikel-stimulerend hormoon (FSH) zijn gonadotropines: beïnvloeden de ovaria en testes. LH en FSH zijn voorbeelden van glycoproteïne waaraan een koolhydraat stukje omheen zit.
43
Peptiden
Kleine eiwitten in range van 3 aminozuren tot klein eiwit. Ze worden aangemaakt op ribosomen als onderdeel van een groter eiwit: preprohormonen die in het golgi apparaat in kleine stukken worden gehakt -> peptiden
44
Peptiden als neurotransmitter
Effect op postsynaptische cel naar aanleiding van actiepotentiaal
45
Peptiden als hormoon
Effect in het lichaam door opname en transportatie in bloed
46
ADH/ vasopressin
Zorgen voor terugopname van water uit nieren (Anti Diuretisch Hormoon), zorgen voor vernauwing van bloedvaten (vasopressin)
47
Oxytocine
Zorgen voor afgifte van melk en samentrekken van baarmoeder tijdens bevalling. Wordt afgegeven door achterste hypofyse (posterior pituitary gland)
48
Steroïde hormonen
Zijn afgeleid van vetzuur cholesterol - Cortisol: belangrijk voor glucose metabolisme - Aldosteron: betrokken bij zoutbalans - Geslachtshormonen: testosteron, estradiol en progesteron
49
Omzetten van steroïde hormoon
Gebeurt door enzymen. bijv. als men een enzym niet aanmaakt, kunnen bepaalde hormonen niet aangemaakt worden, waardoor men anders zal functioneren
50
Lipofiel
Makkelijk oplosbaar in vet
51
Hydrofiel
Makkelijk oplosbaar in water
52
Lipofoob
Lastig oplosbaar in vet
53
Hydrofoob
Lastig oplosbaar in water
54
Lokale hormonen
Betrokken bij paracrine signalling, waarbij cel een stof afgeeft en die stof effect heeft op ofwel dezelfde cel ofwel op cellen in directe omgeving - Cytokines - Lokale groeifactoren - Nitric oxide - Prostaglandines
55
Cytokines
Betrokken bij communicatie van cellen in immuunsysteem
56
Lokale groeifactoren
Cel profeleratie (delen) en differentiatie; bijv. wanneer je een wondje hebt en het dicht moet worden gemaakt met nieuwe huid
57
Nitric oxide
Gas dat zorgt dat er zich lokaal bepaalde spieren van bloedvaten bij hart verslappen en verwijden wanneer er een daling in zuurstof is, zodat er meer bloedstroom komt en meer zuurstof naar hart kan
58
Prostaglandines (omega-3/omega-6 vetzuur)
Betrokken bij samentrekkingen van baarmoeder, reacties van immuunsysteem. Aspirine en ibuprofen inhiberen de aanmaak van prostaglandines.
59
Secretie
Aanmaken of afgeven van stofjes hypo= minder afgeven/aanmaken hyper= meer afgeven/aanmaken
60
Responsiviteit
Gevoeligheid van target cellen voor bepaalde stofjes hypo= minder gevoelig hyper=gevoeliger
61
Neuro-endocriene controle
Interactie tussen zenuwstelsel en endocriensysteem - Directe uitloper van zenuwcel naar endocriene klier: actiepotentiaal -> aanmaak adrenaline - Indirecte verbinding door tussenstap: actiepotentiaal in Neuron A zorgt voor effect op neuron B -> stimulerend/remmend effect op hormoon - Hypothalamus: directe afgifte van stof aan bloed door zenuwcel of indirect afgeven hormoon die stimulerend/remmend zorgt voor afgifte hormoon
62
Hypofyse voorkwab (anterior pituitary gland)
Produceert en scheidt groeihormonen uit (GH), FSH, LH, adrenocorticotrope hormonen (ACTH), thyroid-stimulating hormone (TSH) en prolactine. Kan de hormonen die afgegeven worden door hypothalamus versterken
63
Hypofyse achterkwab (posterior pituitary gland)
Hormonen worden door een actiepotentiaal DIRECT afgegeven aan bloedbaan en zo vervoerd naar plaats van bestemmming. Scheidt ADH/vasopressin/AVP en oxytocine uit. Door snel en direct effect, is het effect kortdurend en moet vaak nieuwe afgifte komen
64
Hypothalamus
Geeft releasing hormones af aan hypofyse voorkwab via hypothalamus-hypofyse systeem. Bij aankomst binden releasing hormones aan receptoren van hypofysecellen om secretie van hypofyse te starten
65
Hypothalamus stuurt verschillende stimulanten naar hypofyse
- Thyrotropin-releasing hormone (TRH): schildklierhomonen - Corticotropin-releasing hormone (CRH): cortisol - Gonadotropin-releasing hormone (GnRH) - Growth hormone-releasing hormoon (GHRH): groeihormonen
66
Hypothalamus stuurt inhiberende hormonen naar hypofyse
- Somatostatin - Dopamine (kan zowel NT als hormoon zijn)