HC2 - wetenschapsfilosofie Flashcards

(39 cards)

1
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het doel van wetenschapsfilosofie?

A

Te bepalen hoe wetenschap zou moeten worden bedreven en hoe kennis tot stand komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de vier Mertoniaanse normen?

A

Communisme, universalisme, belangeloosheid, georganiseerde scepsis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat betekent ‘communisme’ volgens Merton?

A

Ideeën en resultaten moeten openbaar zijn en bijdragen aan collectieve kennis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat betekent ‘universalisme’ in de wetenschap?

A

Een uitspraak moet beoordeeld worden op inhoud, niet op de persoon die het doet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is ‘belangeloosheid’ in wetenschappelijk werk?

A

Onderzoekers zouden geen persoonlijk belang mogen hebben bij een bepaalde uitkomst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is ‘georganiseerde scepsis’?

A

Een systeem waarin kritisch naar bewijs en claims wordt gekeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is inductie?

A

Van specifieke observaties naar een algemene uitspraak redeneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom is inductie onzeker?

A

Omdat waarnemingen nooit volledig zijn en een ander patroon zich buiten het zicht kan voordoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het inductieprobleem?

A

Het is logisch onmogelijk om op basis van beperkte observaties universele waarheden af te leiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is deductie?

A

Logisch redeneren van een algemene stelling naar een specifieke conclusie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een probleem bij deductie?

A

De logica kan kloppen, maar als de premissen niet waar zijn, is de conclusie alsnog onjuist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het verschil tussen inductie en deductie?

A

Inductie leidt tot een algemene regel op basis van observaties; deductie past een regel toe op een specifiek geval.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is falsificatie volgens Popper?

A

Een theorie is wetenschappelijk als zij in principe weerlegd kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat bedoelde Popper met basisobservaties?

A

Publieke, toetsbare observaties die theorieën kunnen ondersteunen of weerleggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom is falsificatie krachtiger dan bevestiging?

A

Bevestiging kan toeval zijn, maar een tegenvoorbeeld weerlegt een claim direct.

17
Q

Waarom is falsificatie niet altijd sluitend?

A

Mensen negeren of verdraaien soms weerleggingen; observaties zijn ook subjectief.

18
Q

Wat betekent demarcatie?

A

Het afbakenen van wetenschap tegenover pseudowetenschap.

19
Q

Wat was Poppers criterium voor demarcatie?

A

Falsifieerbaarheid: pseudowetenschap maakt niet-falsifieerbare claims.

20
Q

Wat stelde Kant over kennis?

A

De werkelijkheid wordt gevormd door onze waarneming en mentale categorieën; we kennen de wereld nooit ‘op zich’.

21
Q

Wat is epistemologisch realisme?

A

De overtuiging dat objectieve kennis over de werkelijkheid mogelijk is.

22
Q

Waarom is epistemologisch realisme problematisch?

A

Onze observaties zijn beperkt en beïnvloed door interpretatie; objectieve kennis is onzeker.

23
Q

Wat stelt metafysisch realisme?

A

Er is een wereld buiten ons bewustzijn die objectief bestaat.

24
Q

Wat is de theepot van Russell een voorbeeld van?

A

Een niet-falsifieerbare bewering die dus geen wetenschappelijke claim is.

25
Wat bedoelde Weber met wetenschappelijke wetten?
Ze moeten algemeen, precies en in principe falsifieerbaar zijn.
26
Wat bedoelde Lakatos met de 'harde kern' van een onderzoeksprogramma?
De centrale, onaantastbare uitgangspunten van een theorie.
27
Wat is de 'beschermgordel' volgens Lakatos?
Hulpstellingen en aanpassingen die de harde kern beschermen tegen falsificatie.
28
Wat zijn positieve heuristieken volgens Lakatos?
Acties en richtingen die onderzoek bevorderen binnen een onderzoeksprogramma.
29
Wat zijn negatieve heuristieken volgens Lakatos?
Wat men juist niet moet onderzoeken of aanpassen, om de kern intact te houden.
30
Waarom wilde Lakatos niet direct theorieën verwerpen na falsificatie?
Falsificaties kunnen onbetrouwbaar zijn of pas tijdelijk zijn; wetenschap heeft tijd nodig.
31
Wat is een paradigma volgens Kuhn?
Een geheel van aannames, theorieën en methoden die dominant zijn binnen een periode.
32
Hoe ontstaat volgens Kuhn een paradigmawisseling?
Door een opeenstapeling van anomalieën ontstaat een crisis, waarna een nieuw paradigma opkomt.
33
Wat is de rol van een wetenschappelijke revolutie volgens Kuhn?
Het vervangen van een oud paradigma door een nieuw, leidend kader.
34
Wat is een voorbeeld van een paradigmawisseling in de psychologie?
De overgang van behaviorisme naar cognitieve psychologie.
35
Wat is het verschil tussen Kuhn en Popper qua visie op wetenschap?
Popper focust op falsificatie als kernmechanisme; Kuhn benadrukt sociale en historische verschuivingen in paradigma’s.
36
Wat is het verschil tussen Lakatos en Kuhn?
Lakatos ziet wetenschap als een rationeel proces binnen programma’s; Kuhn ziet wetenschap als sociaal en revolutionair.
37
Wat zegt Popper over observaties?
Observaties zijn theoriegeladen; ze moeten openbaar en toetsbaar zijn.
38
Wat betekent 'deductie volgt inductie'?
Eerst formuleer je een algemene regel (inductie), dan toets je die in specifieke gevallen (deductie).
39
Wat was de wet van Copernicus belangrijk voor?
Een paradigmaverschuiving van geocentrisme naar heliocentrisme, gebaseerd op observaties.