HC3 - geschiedenis, psychologische stromingen Flashcards

(41 cards)

1
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de replicatiecrisis?

A

Veel studies kunnen niet herhaald worden met dezelfde resultaten; dit tast de betrouwbaarheid van psychologisch onderzoek aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat was het slagingspercentage van replicatiestudies in de psychologie?

A

Meer dan 50% van replicaties mislukt, vooral in sociale psychologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom is replicatie in sociale psychologie moeilijker?

A

Gedrag in sociale context is moeilijk controleerbaar; resultaten zijn minder robuust.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een generiek gevolg van de replicatiecrisis?

A

Tijd, geld en vertrouwen gaan verloren; verkeerde beleidskeuzes kunnen ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een vakgebonden gevolg van de replicatiecrisis?

A

Klinisch psychologische behandelingen kunnen ineffectief zijn of schade veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom is gedrag zo moeilijk te meten in psychologie?

A

Het wordt beïnvloed door brein, omgeving en is vaak indirect meetbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat veroorzaakt ruis in observaties van gedrag?

A

Sensorische en cognitieve vertekeningen, aandacht, heuristieken en interpretaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom is introspectie beperkt als methode?

A

Het werkgeheugen en de aandacht zijn beperkt; gevoelens zijn interpretaties van fysiologische reacties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe oud is de psychologie als wetenschap?

A

Ongeveer 150 jaar; het heeft wortels in filosofie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het ‘mind-body problem’?

A

De vraag of mentale en fysieke processen verschillend zijn, en hoe ze zich tot elkaar verhouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is dualisme in de psychologie?

A

De overtuiging dat geest en lichaam gescheiden entiteiten zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is monisme (fysicalisme)?

A

De opvatting dat alles, inclusief geest, materieel is en voortkomt uit hersenactiviteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is monisme (mentalisme)?

A

De overtuiging dat mentale processen niet volledig fysiek verklaard kunnen worden; waarneming bepaalt realiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe beïnvloedt het placebo-effect de visie op mentalisme?

A

Verwachtingen (mentaal) beïnvloeden fysieke uitkomsten, wat mentalisme ondersteunt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom kent de psychologie een wisselende voorkeur tussen introspectie en observatie?

A

De wetenschap volgt trends en paradigma’s, beïnvloed door filosofische stromingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat stelt fysicalisme in gedragsonderzoek?

A

Gedrag is observeerbaar en komt voort uit het fysieke brein; focus op objectieve metingen.

18
Q

Wat stelt mentalisme in gedragsonderzoek?

A

Gedachten en waarnemingen zijn subjectief maar cruciaal; introspectie is belangrijk.

19
Q

Wat is de kern van het behaviorisme?

A

Observeerbaar gedrag staat centraal; mentale processen zijn irrelevant of onmeetbaar.

20
Q

Wat is het uitgangspunt van het structuralisme?

A

Mentale processen worden onderverdeeld in bouwstenen; introspectie als methode.

21
Q

Wat is het uitgangspunt van het functionalisme?

A

Gedrag en cognitie worden verklaard vanuit hun functie of nut voor de mens.

22
Q

Wat onderzocht William James binnen het functionalisme?

A

Hij onderzocht de functie van bewustzijn, vrije wil, en emotie (James-Lange theorie).

23
Q

Wat stelde de James-Lange theorie van emotie?

A

Emoties ontstaan uit lichamelijke reacties; eerst fysiologie, dan emotie.

24
Q

Wat is het doel van de mentale test-beweging?

A

Psychologische kennis toepassen via testen om mentale processen te meten.

25
Wat is de kern van de psychodynamische stroming (Freud)?
Gedrag komt voort uit het onbewuste, innerlijke conflicten en jeugdtrauma’s.
26
Wat is een afweermechanisme volgens Freud?
Psychologisch proces dat ons beschermt tegen angst of innerlijke conflicten.
27
Wat is de kern van het gestaltisme?
Perceptie is meer dan de som der delen; waarneming is holistisch en actief.
28
Waarom is introspectie belangrijk in het gestaltisme?
Het brein interpreteert actief waarneming; dit is niet volledig observeerbaar van buitenaf.
29
Wat is het positivisme?
Alleen observeerbare feiten tellen als kennis; nadruk op objectieve waarneming.
30
Wat is logisch positivisme?
Ook mentale processen mogen onderzocht worden, mits ze indirect meetbaar zijn.
31
Wat is het verschil tussen behaviorisme en neobehaviorisme?
Neobehaviorisme accepteert mentale processen, mits ze operationeel meetbaar zijn.
32
Wat is operante conditionering?
Gedrag wordt gevormd door de gevolgen ervan; beloning en straf bepalen toekomstig gedrag.
33
Wat is het uitgangspunt van het humanisme?
Mensen hebben vrije wil, streven naar zelfontplooiing, en zijn meer dan stimulus-respons-machines.
34
Wat is een kritiek op het humanisme?
Het is moeilijk wetenschappelijk meetbaar en soms te optimistisch.
35
Wat was de cognitieve revolutie?
Een hernieuwde interesse in mentale processen zoals geheugen, taal, aandacht.
36
Waarom was de cognitieve revolutie geen echte ‘revolutie’?
Er bestond vóór het behaviorisme al interesse in cognitie; het was eerder een heropleving.
37
Wat is de vergeetcurve van Ebbinghaus?
Geheugen neemt exponentieel af over tijd; veel informatie wordt snel vergeten.
38
Wat is het serial order problem?
Motorische handelingen verlopen te snel om los te worden gepland; kritiek op structuralisme.
39
Wat is equipotentiality?
Hersengebieden kunnen elkaars functies overnemen; hersenen werken als geheel.
40
Wat is het werkgeheugensysteem (chunking)?
Informatie wordt gegroepeerd in betekenisvolle eenheden om beter te onthouden.
41
Wat is selectieve aandacht?
Het vermogen om relevante informatie te verwerken en irrelevante te negeren.