Hechtingstoornissen Flashcards

Prevalentie, comiborbiditeit en dsm

1
Q

Reactieve hechtingstoornis

A

A. Consistent patroon van geremd, emotioneel teruggetrokken gedrag jegens volwassen verzorgers, wat tot uiting komt in beide volgende kenmerken:

  1. Het kind zoekt zelden of nauwelijks vertroosting als het van streek is
  2. Het kind reageert zelden of nauwelijks op troosten als het van streek is

B. Een persisterende sociale en emotionele stoornis die gekenmerkt wordt door minstens twee van de volgende kenmerken:

  1. minimale sociale en emotionele responsiviteit op anderen
  2. beperkt positief affect
  3. episoden van onverklaarde prikkelbaarheid, verdrietigheid of angstigheid die zelfs gedurende niet-bedreigende interacties met volwassen verzorgers evident zijn

C. Het kind heeft een patroon van extreme vormen van ontoereikende verzorging meegemaakt, zoals blijkt uit minstens één van de volgende kenmerken:

  1. Sociale verwaarlozing of deprivatie waarbij emotionele basisbehoeften aan vertroosting, aanmoediging en affectie persisterend door volwassen verzorgers wordt veronachtzaamd.
  2. Herhaaldelijke wisselen van primaire verzorgers wat het vormen van stabiele relaties beperkt (zoals frequente veranderingen in pleegzorg)
  3. Opgroeien in ongebruikelijke omgevingen wat het vormen van selectieve hechtingsrelaties ernstig beperkt (zoals instellingen met veel kinderen per verzorger).

D. Er zijn redenen om te veronderstellen dat de verzorging genoemd in criterium C verantwoordelijk is voor het gestoorde gedrag uit criterium A (de gedragsproblemen in criterium A zijn bv begonnen na het gebrek aan adequate verzorging.

E. Er wordt niet voldaan aan ASSD. De stoornis is voor het 5e levensjaar duidelijk aanwezig

F. Het kind heeft een ontwikkelingsniveau van minstens 9 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ontremde sociale contactstoornis

A

A. Gedragspatroon waarin het kind actief onbekende volwassenen benadert (minstens 2):

  1. Verminderd of afwezigheid van terughoudendheid in de benadering en interactie met onbekende volwassenen
  2. Al te familiair verbaal of fysiek gedrag
  3. Checkt weinig of niet bij verzorger als kind zich verwijdert
  4. Gaat graag mee met een onbekende volwassene

B. Gedragspatroon is niet het gevolg van impulsiviteit

C. Kind heeft onvoldoende adequate zorg ontvangen (minstens 1):

  1. Sociale verwaarlozing of deprivatie: te weinig comfort, stimulatie en liefde van verzorgende volwassenen
  2. Terugkerende veranderingen in primaire verzorgers
  3. Opgroeien in een omgeving die daarvoor niet geschikt is (instituten met hoge ratio kind-verzorger)

D. Het tekort aan zorg uit vorige criterium is verantwoordelijk voor het gedrag (1ste criterium)

E+F Het gedrag is duidelijk aanwezig voor de leeftijd van 5 jaar en het kind heef minstens ontwikkelingsniveau van 9 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Comorbiditeit en differentiaal diagnose hechtingstoornissen

A

Comorbiditeit: ADHD, agressief gedrag

Differentiaal diagnose: ASS, ontwikkelingsachterstand, regulatiestoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Prevalentie hechtingstoornissen

A

Algemene populatie: zeldzaam

Adoptiekinderen: 35%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly