Herhaling Stat1 Flashcards

(124 cards)

1
Q

Definitie

Statistiek

A

De methodologische ondersteuning van het wetenschappelijk onderzoek, waarbij gegevens verzameld, geanalyseerd, en geïnterpreteerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Definitie

Onderzoek

A

Het systematisch verzamelen van gegevens met het oog op het bestuderen van de onderzoeksvraag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Definitie

Onderzoeksdesign

A

Een onderzoeksopzet waarin aangeduid wordt op welke wijze een of meerdere OV gemanipuleerd zullen worden in het kader van een experiment.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Definitie

Cases

Aka onderzoekseenheden

A

De eenheden die de onderzoeker bestudeert. Deelnemers of respondenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Definitie

Respondent

A

Een deelnemer aan een survey-onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Stappen

Empirische cyclus

Specifiek in de statistiek

A
  1. Hypothese
  2. Dataverzameling
  3. Beschrijvende analyse
  4. Inductieve analyse
  5. Theorie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Stappen

Hypothese

Stap in de empirische cyclus.

A
  1. Vraagstelling/probleemstelling
  2. Operationaliseren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Definitie

Nulhypothese (H0)

0 in subscript

A

Het tegengestelde van wat de statisticus tracht aan te tonen. Door het ontkrachten van deze hypothese kan de alternatieve hypothese aanvaard worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Definitie

Alternatieve hypothese (H1)

1 in subscript

A

De stelling die de statisticus tracht aan te tonen via het ontkrachten van de nulhypothese.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Definitie

Onderzoeksvraag

A

De concreet geformuleerde vraag waarop de onderzoeker een antwoord tracht te vinden op basis van het onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Componenten

Onderzoeksvraag

A
  • Variabelen
  • Populatie
  • Cases
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Definitie

Operationaliseren

A

Het meetbaar maken van een variabele. Het concreet aangeven op basis waarvan de scores voor de variabele toegekend zullen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Stappen

Dataverzameling

Stap in de empirische cyclus.

A
  1. Steekproeftrekking
  2. Gegevens verzamelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Definitie

Outlier/uitbijter

A

Uitslagen die extreem ver verwijderd zijn van de overige waarden van een verdeling. Kunnen berusten op een waarnemingsfout, en vertekenen mogelijk het rekenkundig gemiddelde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Definitie

Beschrijvende/descriptieve statistiek

A

Het verzamelen, ordenen, en schematisch voorstellen van de gegevens van een steekproef. Dit levert steekproefstatistieken op die worden gebruikt in de inductieve statistiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Definitie

Probabilistische uitspraak

A

Een uitspraak die wel algemeen is in de zin dat ze de afzonderlijke gevallen overstijgt, maar niet algemeen in de zin dat ze een voor elk individu geldende waarheid beschrijft. Een uitspraak die geen zekerheid biedt over individuele gevallen aangezien kans en toeval een rol spelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarvoor staat dit symbool?

N

Soms n, verschil maakt enkel uit bij gebrek aan context.

A

Populatiegrootte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Definitie

Populatiegrootte

A

Het totaal aantal eenheden in de populatie.

Meestal zijn eenheden individuen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Definitie

Populatie

A

De verzameling van individuen waar de statisticus een uitspraak over wil doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waarvoor staat dit symbool?

n

Soms N, verschil maakt enkel uit bij gebrek aan context.

A

Steekproefgrootte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Definitie

Steekproefgrootte

A

De totale hoeveelheid onderzoekseenheden (cases) in de steekproef.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Definitie

Steekproef/sample

A

De individuen die getest worden met het oog op het doen van uitspraken over de populatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Definitie

Representatieve steekproef

A

Een steekproef waarbij de samenstelling een afspiegeling vormt van de samenstelling van de populatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Soorten

Steekproef/sample

A
  • Aselect/at random
  • Census
  • Gemakkelijkheid/convenience
  • Quota
  • Gestratificeerd
  • Getrapt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
# Definitie Aselecte steekproef/random sampling
Elk individu van de populatie heeft een even grote kans (groter dan nul) om getrokken te worden als elk ander individu. Noodzakelijk voor uitspraken over de populatie.
26
# Definitie Census
Wanneer alle leden van de populatie betrokken worden bij het onderzoek. Enkel mogelijk bij relatief kleine populaties.
27
# Definitie Gemakkelijkheidssteekproef/convenience sampling
Een steekproef waarbij elk individu in de populatie niet evenveel kans heeft om getrokken te worden. Ze zijn getrokken in functie van het gemak.
28
# Definitie Quotasteekproef
Een vorm van steekproeftrekking met aandacht voor de samenstelling van de steekproef, waarbij de individuen worden gekozen op basis van gemakkelijkheidsoverwegingen.
29
# Definitie Gestratificeerde steekproef
Een vorm van steekproeftrekking waarbij de populatie eerst verdeeld wordt in subgroepen (strata), waarbij uit elke subgroep een bepaald aantal individuen aselect worden gekozen.
30
# Definitie Getrapte steekproef
Een aselecte steekproef waarbij diverse vormen van steekproeftrekking gecombineerd worden.
31
# Definitie Steekproefstatistieken
De statistische kerngetallen van een steekproef. Berekenen de waarde van een parameter.
32
# Definitie Variabele
Een geoperationaliseerde eigenschap of kenmerk waarin de deelnemers van de proefgroep verschillen. Het tegengestelde van een constante.
33
# Definitie Afhankelijke variabele/Dependent variable | Aka criteriumvariabele
De variabele waarvan de onderzoeker de verschillen tracht te verklaren op basis van de verschillen in de onafhankelijke variabele. Strikt genomen enkel van toepassing in een experimenteel onderzoek.
34
# Definitie Onafhankelijke variabele (OV) | Aka predictorvariabele
Een variabele waarbij de verschillen de verklaring vormen voor de verschillen in de AV.
35
# Definitie Kwalitatieve variabele
Een variabele bestaande uit een categorieënsysteem.
36
# Soorten Kwalitatieve variabelen
* Nominaal * Ordinaal
37
Nominale/categorische variabele
Een variabele waarbij de waarden bestaan uit categorieën waardoor de steekproef in subgroepen verdeeld kan worden.
38
# Definitie Dichotome variabele
Een variabele die bestaat uit slechts twee waarden. Altijd nominaal.
39
Ordinale variabele
Een variabele waarbij de waarden betekenisvol geordend kunnen worden, maar er geen informatie beschikbaar is over de onderlinge afstanden tussen de opeenvolgende waarden.
40
# Definitie Percentielscore
Hoeveel procent van de deelnemers eenzelfde of lagere score behaalde. Vormen een ordinale schaal.
41
# Definitie Discrete variabele
Een variabele met een beperkt aantal waarden dat slechts sprongsgewijs kan toenemen. Het tegengestelde van een continue variabele. | Bvb een hoeveelheid mensen.
42
# Definitie Continue variabele
Een variabele die met eender welke mate van precisie gemeten kan worden (bvb decimaal). Het tegengestelde van een discrete variabele.
43
# Soorten Continue variabele
* Interval * Ratio
44
# Definitie Kwantitatieve variabele
Een variabele bestaande uit getallen.
45
# Soorten Kwantitatieve variabelen
* Interval * Ratio
46
# Definitie Interval variabele
Een variabele waarbij de waarden gerangschikt kunnen worden en beschikken over informatie over de onderlinge afstanden tussen deze waarden. De afstand tussen twee opeenvolgende waarden is gelijk; we beschikken evenwel niet over een absoluut nulpunt.
47
# Definitie Ratio variabele
Een variabele waarbij * Waarden gerangschikt. * Vaste meeteenheid. * Absoluut nulpunt.
48
# Definitie Frequentieverdeling
Een tabel waarin voor elke waarde aangeduid wordt hoe vaak deze voorkomt.
49
# Definitie Kruistabel/contingency tabel
Een meerdimensionale frequentietabel waarbij de samenhang tussen twee nominale variabelen voorgesteld wordt.
50
# Definitie Randtotalen | Ook gekend als randfrequenties of marginale totalen
De frequentie van elke voorkomende waarde van de variabelen in een kruistabel.
51
# Definitie Geobserveerde frequentie
De feitelijke observaties zoals weergegeven in een kruistabel.
52
# Definitie Cumulatieve frequentie
Het aantal observaties dat kleiner of gelijk is aan een bepaalde waarde.
53
# Waarvoor staat dit symbool? fe | e in subscript
Verwachte frequentie | Expected frequency
54
# Definitie Verwachte frequentie | Expected frequency
De frequentie die verwacht zou kunnen worden indien er geen samenhang zou zijn tussen twee variabelen in een kruistabel. Het product van de randtotalen gedeeld door het aantal respondenten.
55
# Definitie Normale verdeling | Aka Gausscurve
Een symmetrische verdeling waarbij M=Med=Modus, en de kurtosis en skewness = 0.
56
# Definitie Standaardnormale verdeling
Een normale verdeling met M=0 en SD=1.
57
# Definitie Uniforme verdeling | Aka gelijkmatige verdeling
Een verdeling waarbij alle waarden ongeveer even vaak voorkomen.
58
# Definitie Itemanalyse
Het bestuderen van de waarde van elk item in het kader van een optimalisering van de betrouwbaarheid en/of validiteit van de testuitslag.
59
American Psychological Association (APA) | Niet te verwarren met the *American Psychiatric Association*
Vereniging van psychologen die onder andere instaan voor het uitgeven van de *Publication Manual of the American Psychological Association*, met stijlinstructies voor het schrijven van onderzoeksrapporten.
60
# Definitie Experiment
Een vorm van onderzoek waarbij een of meer OV wordt gemanipuleerd om na te gaan of die een effect heeft/hebben op de AV.
61
# Definitie Factorieel design
Een onderzoek waarbij twee of meer OV tegelijk gemanipuleerd worden om na te gaan hoe deze een impact hebben op de verschillen in de AV. Zo worden naast hoofdeffecten ook interactie-effecten vastgesteld.
62
# Definitie Centrummaten
Maten die de plaats op de x-as waar de waarden zich voornamelijk concentreren aanduiden.
63
# Soorten Centrummaten
* Modus * Mediaan * Gemiddelde
64
# Definitie Modus
De vaakst voorkomende observatie in een frequentieverdeling.
65
# Definitie Mediaan
De middleste waarde wanneer alle observaties gerangschikt worden van laag naar hoog (dus minimaal ordinaal).
66
# Kenmerken Mediaan
* Niet gevoelig voor uitbijters. * Meerder steekproeve uit dezelfde populatie -> veel variantie (meer dan M)
67
# Definitie Gemiddelde/Mean
Een maat van centrale tendens die gelijk is aan de som van alle waarden gedeeld door het aantal observaties. Enkel mogelijk op interval- en rationiveau.
68
# Definitie Gewogen gemiddelde
Een vorm van gemiddelde die wordt gebruikt om, uitgaande van het gemiddelde van meerdere subgroepen, te komen tot een gemiddelde voor het totaal van deze subgroepen. Elk van deze subgroepgemiddelden wordt gewogen in functie van het aantal respondenten in de subgroep.
69
# Definitie Significantie
De mate waarin de uitkomt de veronderstelling ondersteunt en dat het vastgestelde verschil niet door toeval is ontstaan.
70
# Waarvoor staat dit symbool? Alpha
Significantieniveau
71
# Definitie Bivariate correlatie
De correlatie tussen twee variabelen.
72
# Definitie Multicollineariteit
Een situatie in een regressiemodel waarin twee of meer OV sterk gecorreleerd zijn met elkaar. Dit betekent dat ze overlappende informatie bevatten, waardoor het moeilijk wordt om hun individuele effecten op de AV nauwkeurig te schatten.
73
# Definitie Multiple correlatie
De maat van samenhang tussen 1 AV en meerdere OV.
74
# Definitie Regressietechniek
Een techniek om de waarde van een criteriumvariabele (AV) te voorspellen op basis van een predictorvariabele (OV). | Aangegeven met een regressielijn.
75
# Definitie Multiple regressie
De techniek waarbij de AV verklaard wordt door meerdere OV. Geeft zicht op de impact van elke OV, onder constant houden van de overige variabelen.
76
Interpretatie van verbanden | Vuistregels
* Zeer sterk: [.80;1.00] * Eerder sterk: [.60;.79] * Matig: [.40;.59] * Eerder zwak: [.20;.39] * Zeer zwak: [.00;.19] | 0 tot 1
77
# Definitie Partiële correlatie
Het verband tussen twee variabelen met uitsluiting van de invloed van een of meerdere andere variabelen. Geeft een idee van het ware verband tussen de twee variabelen.
78
# Definitie Covariantie
Een niet-gestandaardiseerde maat voor de samenhang tussen twee interval variabelen.
79
# Definitie Associatiematen
Maten die de sterkte van samenhang tussen twee nominale variabelen aangeven.
80
# Soorten Associatiematen
* Contingentiecoëfficiënt * Cramérs V * Phi-coëfficiënt
81
# Waarvoor staat dit symbool? *C*
Contingentiecoëfficiënt
82
# Definitie Contingentiecoëfficient
Een associatiemaat die varieert van 0 tot en met een waarde afhankelijk van de grootte van de tabel.
83
# Waarvoor staat dit symbool? *V*
Cramer's *V*
84
# Definitie Cramer's *V*
Een associatiemaat die varieert van 0 tot 1.
85
# Waarvoor staat dit symbool? R-kwadraat
Determinatiecoëfficient
86
# Definitie Determinatiecoëfficient | Aka verklaarde variantie
De proportie variantie in een bepaalde variabele die verklaard wordt door een andere variabele. | Verklaard betekent niet per se veroorzaakt!
87
# Definitie Causaal/oorzakelijk verband
Een verband tussen twee (of meer) variabelen waarin de verandering in de ene (afhankelijke) variabele veroorzaakt wordt door de veranderingen in de andere (onafhankelijke) variabele(n). Vereist een experimenteel onderzoek.
88
Afwijkingsscore | Aka deviatiescore
Het verschil tussen de individuele score en het gemiddelde. Geeft aan hoe ver een uitslag verwijderd ligt van het gemiddelde en tevens of deze uitslag boven of onder het gemiddelde ligt.
89
# Definitie Spreidingsmaat
Geven aan in hoeverre verschillen bestaan tussen de diverse scores.
90
# Soorten Spreidingsmaat
* Bereik (Range) * Interkwartielafstand * Variantie * Standaarddeviatie
91
# Definitie Bereik/Range
De spreidingsmaat die het verschil aangeeft tussen de hoogste en laagste waarde van een variabele. Gebaseerd op slechts twee waarnemingen.
92
# Definitie Interkwartielafstand
De afstand op de x-as tussen percentiel25 en percentiel 75. Vereist minimaal ordinaal meetniveau.
93
# Waarvoor staat dit symbool? σ-squared | s-squared
Variantie
94
# Waarvoor staat dit symbool? σ-squared subscript x | s-squared subscript x
Variantie van de steekproef.
95
# Waarvoor staat dit symbool? σ-squared' subscript x | s-squared' subscript x
Variantie van de populatie.
96
# Definitie Variantie
Het gemiddelde van de gekwadrateerde afwijkingsscores. Enkel mogelijk bij interval of ratio variabelen.
97
# Waarvoor staat dit symbool? s
Standaarddeviatie van de steekproef. | Vaak gewoon naar verwezen als SD
98
# Waarvoor staat dit symbool? σ
Standaarddeviatie van de populatie. | Vaak gewoon naar verwezen als SD
99
# Definitie Standaarddeviatie/afwijking | SD
Een spreidingsmaat die gelijk is aan de positieve wortel uit de variantie. Gelijk aan 0 als alle waarden identiek zijn (er geen spreiding plaatsvindt). Maximaal als alle scores op een maximale afstand van het gemiddelde liggen.
100
# Waarvoor staat dit symbool? V
Variatiecoëfficiënt
101
# Definitie Variatiecoëfficiënt
De standaarddeviatie gedeeld door het gemiddelde. Stelt in staat tot het vergelijken van standaardafwijkingen uit verschillende populaties. Vereist een rationiveau.
102
# Definitie Restriction of range
Een beperking in het aantal waarden van een intervalvariabele, waardoor de correlatie met een andere variabele gedrukt wordt.
103
# Definitie Betrouwbaarheid
De mate waarin de resultaten van een test stabiel blijken te zijn in de tijd.
104
# Definitie Betrouwbaarheidsinterval
Een minimum- en maximumwaarde die met een bepaalde (on)zekerheid een interval afbakenen waarin de populatieparameter zich zal bevinden, geschat op basis van een steekproefstatistiek.
105
# Definitie Cronbach's Alpha
Een mate van betrouwbaarheid/betrouwbaarheidsindex die de interne homogeniteit van de test bepaalt.
106
Interpretatie van Cronbach's Alpha
* Goed: [.70;1.00] * Voldoende: [.60;.69] * Onvoldoende: <.60 | Van 0 tot 1
107
# Definitie Validiteit
Wat je bedoelt te meten = wat je meet. De samenhang tussen de testuitslag en de criteriumvariabele (OV).
108
# Definitie Celfrequentie
De frequentie die aangeeft hoe vaak een combinatie van nominale waarden voorkomt in een kruistabel.
109
# Definitie Relatieve frequentie | Aka proportie
De absolute frequentie gedeeld door het aantal observaties.
110
# Definitie Skewness/scheefheid
De mate waarin de verdeling afwijkt ten opzichte van de symmetrie van een normale verdeling. Negatief = linksscheef (top naar rechts). Positief = rechtsscheef (top naar links).
111
# Definitie Plafondeffect
Een linksscheve verdeling als gevolg van een gemakkelijke test waarbij veel deelnemers een hoge score behalen.
112
# Definitie Vloereffect
Een rechtsscheve verdeling als gevolg van een moeilijke test waarbij veel deelnemers een lage score behalen.
113
# Definitie Kurtosis/gepiektheid
Geeft de afwijking van een verdeling aan ten opzichte van de normale verdeling. Betreft de welving. Positief = meer gepiekt, negatief = platter.
114
# Definitie Likertschaal
Een procedure bij vragenlijsten waarbij elk item bestaat uit een stelling en de respondenten dienen aan te geven in hoeverre ze akkoord kunnen gaan met de stelling.
115
# Definitie Transformatie
Een proces waarbij een mathematische functie toegepast wordt op alle observaties, met de bedoeling andere steekproefstatistieken te verkrijgen.
116
# Soorten Transformatie
* Lineair * Niet lineair
117
# Definitie Lineaire transformatie
Het vermeerderen/verminderen/vermenigvuldigen/delen van de scores door een constante om de scores van diverse tests vergelijkbaar te maken. Hierdoor verandert de vorm van de verdeling niet.
118
# Definitie Niet-lineaire transformatie
Een transformatie van de uitslagen waardoor de vorm van de verdeling verandert. | Bijvoorbeeld het kwadrateren van alle waarden.
119
# Definitie Standaardisering
Het omzetten van uitslagen in z-waarden. Laat toe om gegevens met verschillende meeteenheden met elkaar te vergelijken. | Niet hetzelfde als normaliseren.
120
# Waarvoor staat dit symbool? z
z-waarde | Aka standaardscore.
121
# Definitie z-waarde | Aka standaardscore
De waarde van een observatie uitgedrukt in SD ten opzichte van het gemiddelde. De waarde verminderd met M en vervolgens gedeeld door SD. Maakt een standaardverdeling.
122
# Definitie Linkeroverschrijdingskans
De kans om een uitslag te vinden die kleiner of gelijk is aan een bepaalde waarde.
123
# Definitie Rechteroverschrijdingskans
De kans om een uitslag te vinden die groter of gelijk is aan een bepaalde waarde.
124
# Definitie Parameter
Een kenmerk van de verdeling van uitslagen in een populatie. In de inductieve statistiek geschat op basis van de steekproefstatistieken.