Hoofd 7 Flashcards
(236 cards)
1
Q
le repas
A
de maaltijd
2
Q
le petit-déjeuner
A
het ontbijt
3
Q
le déjeuner
A
het middagmaal
4
Q
le dîner
A
het middagmaal
5
Q
le souper
A
het avondmaal
6
Q
le dîner
A
het avondmaal
7
Q
le menu
A
de menu
8
Q
l’assiette
A
het bord
9
Q
la fourchette
A
de vork
10
Q
la cuillère, cuiller
A
de lepel
11
Q
le couteau
A
het mes
12
Q
le restaurant
A
het restaurant
13
Q
la table
A
de tafel
14
Q
mettre la table
A
de tafel dekken
15
Q
à table
A
aan tafel
16
Q
bon appéit
A
smakelijk
17
Q
santé
A
gezondheid, proost
18
Q
passe-moi la viande, s.t.p?
A
geef mij het vlees door, a.u.b
19
Q
encore un peu de…
A
nog een beetje…
20
Q
c’est bon
A
het is lekker/goed eten
21
Q
le légume
A
de groente
22
Q
la salade
A
de salade
23
Q
la tomate
A
de tomaat
24
Q
la carotte
A
de wortel
25
le chamignon
de paddenstoel
26
l'aubergine
de aubergine
27
le brocoli
de brocoli
28
le céleri
de selder
29
le chicon
het witloof
30
l'endive
de andijvie
31
le chou de bruxelles
het spruitje
32
le chou-fleur
de bloemkool
33
le concombre
de kimkommer
34
la courgette
de courgette
35
les crudités
de rauwkost
36
les épinards
de spinazie
37
le haricot vert
het princessenboontje
38
le petit pois
het erwtje
39
l'oignon
de ui
40
le poireau
de prei
41
le poivron
de paprika
42
le radis
de radijs
43
le fruit
het stuk fruit
44
la pomme
de appel
45
la poire
de peer
46
la banane
de banaan
47
l'orange
de sinaasappel
48
la cerise
de kers
49
la fraise
de aardbei
50
la framboise
de framboos
51
la nectarine
de nectarine
52
le kiwi
de kiwi
53
la melon
de meloen
54
le citron
de citroen
55
la pêche
de perzik
56
la prine
de pruim
57
l'ananas
de ananas
58
le raisin
de druif
59
le pamplemousse
de pompelmoes
60
le pain
het brood
61
la baguette
het stokbrood
62
le croissant
de croissant
63
le riz
de rijst
64
les pâtes
de pasta/deegwaren
65
la farine
de bloem
66
la viande
het vlees
67
la charcuterie
de fijne vleeswaren
68
le jambon
de hesp
69
la tartine
de boterham
70
la confiture
de jam
71
le fromage
de kaas
72
le beurre
de boter
73
le yaourt
de yoghurt
74
l'oeuf
het ei
75
le sucre
de suiker
76
la soupe
de soep
77
le poisson
de vis
78
les frites
de frieten
79
la pomme de terre
de aardappel
80
les spaghettis
de spaghetti
81
les céréales
de ontbijtgranen
82
les chips
de chips
83
la pizza
de pizza
84
la sauce
de saus
85
la mayonnaise
de mayonaise
86
le dessert
het dessert
87
la glace
het ijsje
88
le chocolat
de chocolade
89
manger
eten
90
avoir faim
honger hebben
91
avoir soif
dorst hebben
92
je voudrais...
ik zou graag... willen
93
j'ai envie de/d'...
ik heb zin in...
94
un kilo de...
een kilo...
95
cent grammes de...
hondered gram...
96
un morceau de...
een stukje...
97
le vin
de wijn
98
l'eau
het water
99
le lait
de melk
100
la bière
het bier
101
la limonade
de limonade
102
le coca
de cola
103
le jus de fruit(s)
het fruitsap
104
le café
de koffie
105
le thé
de thee
106
le chocolat (chaud)
de chocolademelk
107
boire
drinken
108
un verre de/d'...
een glas...
109
une tasse de/d'...
een kopje...
110
une bouteille
een fles
111
un litre de..
een liter...
112
ça fait combien?
hoeveel kost het?
113
la fête
het feest
114
l'anniversaire
de veerjaardag
115
le mariage
het huwelijk
116
la naissance
de geboorte
117
pâques
pasen
118
(la) noël
kerstmis
119
le jour de l'an
nieuwjaarsdag
120
le nouvel an
nieuwjaar
121
le carnaval
carnaval
122
bonne fête
gelukkige feestdag
123
félicitations
proficiat
124
joyeuses pâques
vrolijk pasen
125
joyeux noël
vrolijk kerstfeest
126
joyeux anniversaire
gelukkige verjaardag
127
bonne année
gelukkig nieuwjaar
128
bravo
bravo
129
c'est chouette
't is tof
130
formidable
geweldig
131
bonne chance
veel geluk
132
super
super
133
l'assiette creuse
het diep bord
134
l'assiette plate
het platte bord
135
le beurrier
de botervloot
136
la cafetière
de koffiekan, het koffiezetapparaat
137
la carafe
de karaf
138
le couvert
het bestek
139
la louche
de pollepel
140
la nappe
het tafelkleed
141
le plateau
het dienblad
142
le poivrier
het pepervat
143
la salière
het zoutvat
144
la serviette
het servet
145
le sucrier
de suikerpot
146
le tire-bouchon
de kurkentrekker
147
l'apéritif
de aperitief
148
l'entrée
het voorgerecht
149
le goûter
het vieruurtje
150
le plat
het gerecht
151
le plat du jour
de dagschotel
152
le plat pricipal
het hoofdgerecht
153
l'eau pétillante
het spuitwater
154
l'eau plate
het plat water
155
débarrasser la table
de tafel afruimen
156
déjeuner
het middagmaal
157
dîner
het middagmaal
158
dîner
het avondmaal
159
souper
het avondmaal
160
célébrer
vieren
161
inviter
uitnodigen
162
accueillir
ontvangen
163
servir
bedienen
164
triquer
op iemands gezondheid drinken
165
verser
gieten
166
ajouter
toevoegen
167
chauffer
verwarmen
168
couper
snijden
169
cuire
koken, braden
170
éplucher
schillen, pellen
171
fondre
smelten
172
goûter
proeven
173
griller
roosteren
174
mélanger
mengen
175
préparer
klaarmaken
176
râper
raspen
177
amer, amère
bitter
178
saignanat
saignant
179
à point
à point
180
bien cuit
goed doorbakken
181
cru
rouw
182
délicieux, délicieuse
heerlijk, bijzonder lekker
183
épicé
gekruid
184
fade
flauw, smaakloos
185
fort
sterk
186
fumé
gerookt
187
gras, grasse
vet
188
moulu
gemalen
189
salé
gezouten
190
sucré
zoet
191
tendre
mals
192
la barquette
het bakje
193
la boîte
het blikje
194
la brique
het brik
195
la canette
het blikje
196
le pot
de pot
197
le sac
de zak
198
le sachet
het zakje
199
l'épice
de specerij
200
les herbes
de kruiden
201
l'huile d'olive
olijfolie
202
le miel
honing
203
la moutarde
mosterd
204
le poivre
de peper
205
le sel
het zout
206
le vinaigre
de azijn
207
une barre de chocolat
een reep chocolade
208
une pincée de
een snuifje
209
une tranche de
een sneetje
210
l'armistice
wapenstilstand
211
l'ascension
hemelvaarsdag
212
l'assomption
mariatenhemelopneming
213
le baptême
het doopsel
214
la communion
de communie
215
l'enterrement
de begrafenis
216
la fête de mères
moederdag
217
la fête des pères
vaderdag
218
la fêtes du travail
het feest van de arbeid
219
la fête nationale
de nationale feestdag
220
les fiançailles
de verloving
221
le jour de morts
allerzielen
222
la pentecôte
pinksteren
223
le réveillon de la saint-sylvestre
het oudejaarsfeest
224
la saint-nicolas
sinterklaas
225
la saint-valentin
valentijnsdag
226
la toussaint
allerheiligen
227
le ballon
de ballon
228
la boule (de noël)
de kerstbal
229
le chandelier
de kandelaar
230
les cloches (de pâques)
de (paas)klokken
231
les confettis
de confetti
232
la crèche
de kerststal
233
le feu d'artifice
het vuurwerk
234
le père noël
de kerstman
235
le sapin de noël
de kerstboom
236
les serpentins
de serpentines
