Hoofdstuk 1 Flashcards

(45 cards)

1
Q

Wat is globalisering?

A

Globalisering is het proces waarbij de productie steeds meer over de wereld verspreid wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is importeren?

A

(=invoeren) Bij importeren kopen landen grondstoffen, goederen en diensten van andere landen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is exporteren?

A

(=uitvoeren) Exporteren is het verkopen van grondstoffen, goederen en diensten aan andere landen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe verwerven importerende landen geld?

A

Importerende landen verwerven geld door zelf goederen en diensten te exporteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een comparatief kostenvoordeel?

A

Dit is wanneer een land goederen en diensten produceert waarbij het relatief de laagste kosten heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is absoluut kostenvoordeel?

A

Dit heeft een land wanneer het de laagste productiekosten heeft voor een bepaald goed vergeleken met andere landen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe beïnvloeden lage lonen het comparatieve voordeel?

A

Landen met lage lonen kunnen een comparatief voordeel behalen bij arbeidsintensieve productie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is arbeidsproductiviteit?

A

Arbeidsproductiviteit geeft aan hoe hoog de productie per werknemer is in een bepaalde periode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn schaalvoordelen?

A

Schaalvoordelen zijn kostenvoordelen die ontstaan door productievergroting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn verzonken kosten?

A

Verzonken kosten zijn investeringen die niet meer terugverdiend kunnen worden als een activiteit stopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is productdifferentiatie?

A

Het proces waarbij bedrijven zijn producten onderscheidt van die van concurrenten door unieke kenmerken, functies of diensten toe te voegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn homogene producten?

A

Homogene producten zijn producten die in de ogen van de consument niet verschillen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn heterogene producten?

A

Heterogene producten zijn producten die aanzienlijke verschillen vertonen in de ogen van de consument.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Op welke leer is de theorie van Ricardo gebaseerd?

A

De theorie van Ricardo is gebaseerd op de arbeidswaardeleer: de waarde van producten worden volledig bepaald door het aantal uren dat nodig is om een product te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn multinationals?

A

Multinationals zijn grote ondernemingen die in meerdere landen actief zijn in productie en verkoop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is outsourcing?

A

Outsourcing gebeurt wanneer bedrijven werkzaamheden uitbesteden aan andere landen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is protectionisme?

A

Protectionisme is het beschermen van eigen productie door middel van beperkingen op import.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn tarifaire maatregelen?

A

Tarifaire maatregelen zijn geldmaatregelen zoals invoerbelastingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn non-tarifaire maatregelen?

A

Non-tarifaire maatregelen zijn beperkingen zoals quota en grenscontroles.

20
Q

Wat veroorzaakt weerstand tegen vrijhandel?

A

Vrijhandel kan leiden tot inkomensherverdeling, met enkele winnaars en verliezers.

21
Q

Wat zijn handelsverdragen?

A

Handelsverdragen zijn afspraken tussen landen over de handel.

22
Q

Wat doet de Wereldhandelsorganisatie?

A

De Wereldhandelsorganisatie bevordert eerlijke internationale handel.

23
Q

Wat is het non-discriminatieprincipe?

A

Het principe dat lidstaten elkaar niet ongelijk mogen behandelen in handelsoperaties.

24
Q

Wat geeft de betalingsbalans weer?

A

De betalingsbalans toont ontvangsten en uitgaven aan het buitenland over een bepaalde periode.

25
Wat zijn primaire inkomens?
Bestaan uit de beloningen voor geleverde of ontvangen productiefactoren.
26
Wat betekent handelsoverschot?
Handelsoverschot is wanneer de ontvangsten van een land groter zijn dan de uitgaven.
27
Wat is internationale concurrentiepositie?
Dit geeft aan in hoeverre producenten kunnen concurreren met buitenlandse producenten.
28
Wat is het doel van een vrijhandelszone?
In een vrijhandelszone vervallen handelsbelemmeringen zoals importtarieven.
29
Wat is een douane-unie?
Een douane-unie is een vrijhandelszone met een gemeenschappelijk buitentarief.
30
Wat houdt een gemeenschappelijke markt in?
(=interne markt) Een gemeenschappelijke markt stelt vrij verkeer van goederen, diensten, mensen en kapitaal toe.
31
Wat is een muntunie?
Een muntunie is een groep landen die dezelfde munt gebruiken en een gezamenlijke centrale bank hebben.
32
Wat zijn voorraadgrootheden?
Voorraadgrootheden zijn grootheden die op een bepaald moment worden gemeten.
33
Wat zijn stroomgrootheden?
Stroomgrootheden zijn grootheden die over een bepaalde periode worden gemeten.
34
Wat is de lopende rekening?
De lopende rekening registreert geldstromen die direct invloed hebben op het nationaal inkomen.
35
Wat wordt geregistreerd in de financiële rekening?
De financiële rekening registreert geldstromen die de vermogenspositie van een land beïnvloeden.
36
Wat is wederuitvoer?
Wederuitvoer zijn goederen die geïmporteerd worden en eigendom worden van een Nederlands bedrijf om vervolgens in (vrijwel) onbewerkte staat weer geëxporteerd te worden.
37
Wat is importintensiteit en welke formule hoort hierbij?
Importintensiteit geeft aan welk percentage van de exportwaarde is gerealiseerd door geïmporteerde middelen. Importintensiteit = exportverdiensten/exportwaarde =…. -> 100% - …. =
38
Wat zijn opofferingskosten?
De gederfde opbrengsten van het beste, niet gekozen, alternatief.
39
Internationale arbeidsverdeling
Het verschijnsel dat (bedrijven van) landen zich toeleggen op het produceren van goederen en diensten waar ze relatief goed in zijn of waar de voorwaarden om te produceren gunstig zijn.
40
Menselijk kapitaal
(= human capital) De kennis en vaardigheden die werknemers bezitten en waarover een bedrijf kan beschikken.
41
Vennootschapsbelasting
Belasting die wordt geheven over de winst van een bv of een nv.
42
Importheffing
Belasting op geïmporteerde goederen die wordt doorberekend in de prijs.
43
Exportsubsidie
Subsidie aan binnenlandse producenten zodat ze kunnen concurreren met buitenlandse producenten.
44
Invoerquotum
(= invoercontingent) Maximale hoeveelheid goederen die mag worden ingevoerd.
45
Economische unie
Hiervan is sprake als lidstaten, naast een gemeenschappelijke markt, ook afspraken maken over verdergaande sociaaleconomische samenwerking tussen landen.