Hoofdstuk 1 Flashcards
(113 cards)
1
Q
adopteren
A
to adopt
2
Q
beer, de
A
the beer
3
Q
beest, het
A
the animal
4
Q
benieuwd (naar)
A
curious (about)
5
Q
bereiken
A
to achieve / reach
6
Q
bescheiden
A
modest
7
Q
beschilderen
A
to paint
8
Q
bewaren
A
to keep
9
Q
bezit, het
A
the possession
10
Q
creatief
A
creative
11
Q
daarvan
A
of that
12
Q
dankbaar (voor)
A
grateful (for)
13
Q
dierbaar
A
To cherish
14
Q
doelpunt, het
A
the goal
15
Q
droom, de
A
the dream
16
Q
eigenschap, de
A
the characteristic
17
Q
enthousiast
A
enthusiastic
18
Q
ergeren, zich - (aan)
A
to get annoyed (at)
19
Q
ernstig
A
serious
20
Q
fuisteren
A
to whisper
21
Q
fotograaf, de
A
the photographer
22
Q
geboorte, de
A
the birth
23
Q
geboorteland, het
A
the country of birth
24
Q
geduldig
A
patient
25
gevaarlijk
dangerous
26
gevoel, het
the feeling
27
gitaar, de
the guitar
28
gouden
golden
29
grappig
funny
30
hangen (aan)
to hang (on)
31
held, de
the hero
32
herinnering, de (aan)
the memory (of)
33
horloge, het
the watch
34
indrukwekkend
impressive
35
krant, de
the newspaper
36
lawaai, het
the noise
37
leeftijd, de
the age
38
medisch
Medical
39
meekrijgen
Take along
40
meemaken
Experience
41
merken (van)
To notice
42
mezelf
Myself
43
muzikaal
Musical
44
onderzoek het (- doen (naar))
Research, the (-to do (on))
45
oogziekte, de
The eye sickness
46
oplossing, de
The solution
47
orkest, het
The orchestra
48
paard, het
The horse
49
persoonlijk
Personal
50
piano de
The piano
51
platteland, het
The countryside
52
precies
Exactly
53
presentator, de
The presenter
54
project het
The project
55
publiceren
To publish
56
rammelaar de
The Rattle (toy)
57
rapper, de
The rapper
58
realiseren, zich
To realise
59
rechten
Laws
60
roots, de
The roots
61
schijf, de
The disk
62
schilderen
To paint
63
schreeuwen
To scream
64
show, de
The show
65
sommige
Some
66
spullen, de
The things
67
sterk
Strong
68
stilstaan (bij)
To stand still / reflect on
69
stimuleren
To stimulate
70
sturen (aan / naar)
To send
71
tekenen
To draw
72
tekening de
The drawing
73
telefoon de
The telephone
74
tijdschrift het
The magazine
75
trots (op)
Proud of
76
uitkiezen
to choose
77
uitkomen
to come out/true
78
uitverkopen
to sell out
79
universitair
university-related
80
vernoemen (naar)
to name (after)
81
verwarren
to confuse
82
verwerken (in)
to process (in)
83
vierdejaarsstudent, de
fourth-year student
84
vliegen
to fly
85
vlinder, de
butterfly
86
vooral
especially
87
voorlopig
temporarily
88
voornemen, het
intention
89
vrolijk
cheerful
90
wereld, de
world
91
wetenschappelijk
scientific
92
zelfreflectie, de
self-reflection
93
zelfs
even
94
zicht, het (op - hebben)
sight (to have - on)
95
ziekenhuis, het
hospital
96
ziekte, de
disease
97
zingen
to sing
98
zorgen voor
to take care of
99
benieuwd zijn naar
to be curious about
100
dankbaar zijn voor
to be grateful for
101
zich ergeren aan
to be annoyed by
102
hangen aan
to cling to
103
een hekel hebben aan
to dislike
104
een herinnering hebben aan
to have a memory of
105
merken van
to notice from
106
onderzoek doen naar
to conduct research on
107
stilstaan bij
to pause to consider
108
sturen aan / naar
to send to
109
trots zijn op
to be proud of
110
vernoemen naar
to name after
111
verwerken in
to process in
112
op zicht hebben
to have in sight
113
zorgen voor
to take care of
