Onregelmatig Werkwoorden Flashcards

(55 cards)

1
Q

denken

A

dacht - gedacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

doen

A

deed - gedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

dragen

A

droeg - gedragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

gaan

A

ging - is gegaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hangen

A

hing - gehangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hebben

A

had - gehad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

houden

A

hield - gehouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kiezen

A

koos - gekozen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kijken

A

keek - gekeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

krijgen

A

kreeg - gekregen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kunnen

A

kon, konden - gekund

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

liggen

A

lag - gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

lijken

A

leek - geleken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

meekrijgen

A

kreeg mee - meegekregen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

moeten

A

moest - gemoeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

mogen

A

mocht - gemogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

staan

A

stond - gestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

stilstaan

A

stond stil - stilgestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

uitkiezen

A

koos uit - uitgekozen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

uitkomen

A

kwam uit - is uitgekomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

uitverkopen

A

verkocht uit - uitverkocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

vinden

A

vond - gevonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

vliegen

A

vloog - (is) gevlogen

24
Q

weten

A

wist - geweten

25
willen
wilde/wou - gewild
26
zijn
was, waren - is geweest
27
zingen
zong - gezongen
28
zitten
zat - gezeten
29
zoeken
zocht - gezocht
30
zullen
zou, zouden
31
afhangen
hing af - afgehangen
32
afspreken
sprak af - afgesproken
33
beginnen
begon - is begonnen
34
bewegen
bewoog - bewogen
35
binnenlopen
liep binnen - is binnengelopen
36
blijken
bleek - is gebleken
37
blijven
bleef - is gebleven
38
drinken
dronk - gedronken
39
eten
at - gegeten
40
komen
kwam - is gekomen
41
lezen
las - gelezen
42
lopen
Liep - is gelopen
43
opzoeken
Zocht op - opgezocht
44
schrijven
Schreef - geschreven
45
verbieden
Verbood - verboden
46
wegen
Woog - gewogen
47
winnen
Won - gewonnen
48
worden
Werd - is geworden
49
Vergeten
Vergat / vergaten / heb vergeten
50
Kruipen
Kroop / kropen / heb gekropen
51
Ruiken
Rook/ roken / geroken
52
Slapen
Sliep / sliepen / heb geslapen
53
Zwerven
Zwierf / zwierven / heb gezworven
54
Ervaren
Ervoer / ervoeren / heb ervaren
55
Ontbreken
Ontbrak / ontbraken / ontbroken