Hoofdstuk 1 Voorbereiden van lesactiviteiten Flashcards

1
Q

Wat is de onderwijsleeromgeving?

A

De opstelling van je lokaal, de inrichting van je lokaal en welke hulpmiddelen er zijn in het lokaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar moet een lokaal bij kleuters op aangepast zijn en waarom?

A

Op ruimte om te spelen, omdat de spanningsboog nog niet zo groot is, omdat ze veel ruimte in het programma hebben om te spelen. Maak bijvoorbeeld een speelhoek en een bouwhoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe kan het plaatsen en inrichten van kasten de zelfstandigheid van de leerlingen vergroten?

A

leeskast: kinderen kunnen zelf boeken kiezen
knutselkast: wat ze zelf kunnen pakken
keuzekast: spullen die ze kunnen pakken als ze klaar zijn met het basiswerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom heeft materiaal bij montessorionderwijs een belangrijke plek?

A

Omdat een kind zich daarmee intensief kan ontwikkelen. Een kind kan het zelf herstellen als hij het niet goed doet. De ontwikkeling van 1 functie staat centraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke hulpmiddelen kunnen er in een klaslokaal zijn?

A

schoolbord
woordenboek
rekenmachine
atlas
computer/tablets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is methodisch werken?

A

Stappen zetten voor de voorbereiding van je lesactiviteit.
- wat kan het kind
- waar werk je naar toe
- plan om doel te bereiken
- controleren of doel is bereikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom is Les Vygotsky belangrijk bij de beginsituatie?

A

Omdat hij sprak over de zone van naaste ontwikkeling. En in de beginsituatie beschrijf je dat hetgeen het kind moet leren, niet te ingewikkeld moet zijn, het moet liggen in die zone van naaste ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe weet je wat een leerling al kan?

A
  • werk bekijken
  • observeren
  • praten en vragen stellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is belangrijk voor je beginsituatie?

A
  • weten wat de leerling al weet
  • weten wat jij zelf kunt
  • individuele verschillen tussen de leerlingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een kerndoel?

A

Een richtlijn over wat en waarom er geleerd moet worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een lesdoel?

A

Daarin beschrijf je wat de leerling moet kunnen en hoe hij dat moet kunnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een productdoel?

A

Dat wat de leerling aan het einde van de les af heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het procesdoel?

A

Naar welk groter leerdoel je werkt met dit product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar is het lesdoel in onder te verdelen?

A

Productdoel
Procesdoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Uit welke drie componenten bestaat het doel?

A

Gedragscomponent
Inhoudscomponent
Didactische component

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het gedragscomponent?

A

Dit gaat, bij je lesdoel, over wat de leerling doet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het inhoudscomponent?

A

Dit gaat, bij je lesdoel, over wat de leerling weet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de didactische compontent?

A

Dit gaat over hoeveel de leerling goed of af moet hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

In welk doel komt de didactische component terug?

A

In het productdoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Geef een voorbeeld van een productdoel

A

De leerlingen hebben aan het eind van de les de gemiddelde snelheid berekend van vier verschillende vervoersmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het directe instructiemodel?

A

Een model waarmee je je les kunt voorbereiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de 7 fasen van het directe instructiemodel?

A
  • Voor de les
  • Fase 1
  • Fase 2
  • Fase 3
  • Fase 4
  • Fase 5
  • Fase 6
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn docentgestuurde lessen?

A

Dan heeft de docent veel invloed op het verloop van de les

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Noem een voorbeeld van een docentgestuurde les

A

Een les die is voorbereid volgens het directe instructie model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat gebeurt er in de fase ‘voor de les’ van het directe instructie model?

A

Docent bepaald wat en hoe er geleerd moet worden
OA bereidt les voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat gebeurt er in de fase ‘fase 1’ van het directe instructie model?

A

Aandacht trekken
* Maak een leuke en nieuwsgierig makende lesopening.
Je vertelt wat er geleerd gaat worden en hoe dit past bij wat ze al weten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat gebeurt er in de fase ‘fase 2’ van het directe instructie model?

A

De leerstof uitleggen
* uitleg die aansluit bij wat leerlingen al weten. Hou het kort en maak de kern duidelijk. Vul aan met plaatjes, filmpjes, voorwerpen.

28
Q

Wat gebeurt er in de fase ‘fase 3’ van het directe instructie model?

A

Controleren
* Bedenk goede vragen om te checken. Stel een vraag en geef dan pas een beurt of laat het antwoord opschrijven.

29
Q

Wat gebeurt er in de fase ‘fase 4’ van het directe instructie model?

A

Instructie geven
* leerlingen gaan verwerkingsopdracht doen.
Wat moeten ze doen hoe, welke hulp, hoeveel tijd, wat als ze klaar zijn

30
Q

Wat gebeurt er in de fase ‘fase 5’ van het directe instructie model?

A

Begeleiden
* begeleiden van de leerlingen in het zelfstandig werken dmv vragen stellen en op weg te helpen. Verlengde instructie op dit moment

31
Q

Wat gebeurt er in de fase ‘fase 6’ van het directe instructie model?

A

De afsluiting
* controleer of de gestelde doelen zijn behaald. Herhaal kort de kern

32
Q

Wat is een DA-model?

A

Didactische analyse model

33
Q

Welke vragen horen bij een DA-model?

A

Welke lesdoelen
Beginsituatie
Didactische werkvorm
Leerinhoud
Leeractiviteiten
Onderwijsleermiddelen
Evaluatie

34
Q

Wat doe je op een lesformulier bij ‘leeractiviteit’?

A

je beschrijft wat je in de ideale situatie wil zien

35
Q

Wat beschrijven lesformulieren die gemaakt zijn aan de hand van de didactische analyse?

A

Hoe
- de inleiding van je les
- de instructiefase en de
- verwerkingsfase
verlopen.

36
Q

Waarom is je evaluatie belangrijk?

A

Zodat je de uitkomsten kunt meenemen naar de volgende les.

37
Q

Wat is klassenmanagement?

A

Alle maatregelen die je neemt om een ideaal leerklimaat te scheppen.

38
Q

Uit welke basiselementen bestaat het klassenmanagement?

A
  1. Inrichting van het lokaal
  2. Lesvoorbereiding
  3. Afspraken die je maakt met de groep en de naleving daarvan
39
Q

Afspraken maak je het beste … klas

A

samen met de hele

40
Q

Wat zijn leermiddelen?

A

Allerlei materiaal dat in het onderwijs wordt gebruikt om te leren.

41
Q

Wat onthou je het beste?

A

Dat wat je kan uitleggen aan een ander (90%)

42
Q

Wat onthou je het slechtste?

A

Dat wat je hoort (10%)

43
Q

Noem een aantal leermiddelen

A

Letterdoos
Reuzeleesboek
Samenleesboek
Honderdveld
Kralensnoer
Richtingskaarten
Atlassen

44
Q

Wat is het voordeel van digitale leermiddelen?

A

Ze kunnen beter aansluiten op verschillende leerstijlen en niveaus van leerlingen.

45
Q

Wat zijn 21st century skills?

A

Communiceren
Samenwerken
Sociale & culturele vaardigheden

Zelfregulering
Kritisch denken
Creatief denken
Probleem oplossen

Computational thinking
Informatievaardigheden
ICT-basisvaardigheden
Media wijsheid

46
Q

Voor welke 21st century vaardigheden moet in het onderwijs aandacht zijn?

A

ICT-basisvaardigheden
Informatievaardigheden

Vinden van informatie en die verwerken.

47
Q

Aan welke informatievaardigheden moet je aandacht geven?

A

Selecteren
Analyseren
Beoordelen
.. van informatie

48
Q

Wat is differentieren?

A

Je les aanpassen aan individuele verschillen

49
Q

Wat is differentiëren op macroniveau?

A

Dat je onderscheid maakt naar niveau

50
Q

Wat is differentiëren op microniveau?

A

Dat je onderscheid maakt in de klas.

51
Q

Wat is convergente differentiatie?

A

Differentiatie in de hoeveelheid instructie, of een minimumdoel

52
Q

Wat is divergente differentiatie?

A

Iedereen werkt op zijn eigen niveau daar daar worden de opdrachten op aangepast.

53
Q

Wat is het nadeel van divergente differentiatie?

A

Op de lange termijn worden de verschillen in de klas groter.

54
Q

Wie bedacht een theorie over meervoudige intelligentie?

A

Gardner

55
Q

Hoeveel verschillende intelligenties zijn er in de theorie van Gardner?

A

8

56
Q

Welke intelligenties zijn er in de theorie van Gardner?

A

Interpersoonlijk
Intrapersoonlijk
Lichamelijk-motorisch
Logisch-mathematisch
Natuurgericht
Muzikaal-ritmisch
Verbaal-linguïstisch
Visueel-ruimtelijk

57
Q

Hoe leren leerlingen die interpersoonlijk intelligent zijn?

A

Door met anderen over hun gedachten te praten. Ze zijn goed in staat anderen te begrijpen en te begeleiden.

58
Q

Hoe leren leerlingen die intrapersoonlijk intelligent zijn?

A

Ze kunnen goed reflecteren. Doelen die ze zich stellen zijn reëel. Ze werken graag zelfstandig.

59
Q

Hoe leren leerlingen die lichamelijk-motorisch intelligent zijn?

A

Ze houden van fysieke uitdagingen en zijn motorisch sterk ontwikkeld. Ze begrijpen een handeling het beste als de docent de handeling voordoet.

60
Q

Hoe leren leerlingen die logisch-mathematisch intelligent zijn?

A

Ze kunnen goed denken in getallen en zien snel logische verbanden. Zoeken naar oorzaak en gevolg daagt deze leerlingen uit.

61
Q

Hoe leren leerlingen die natuurgericht intelligent zijn?

A

Ze worden aan het denken gezet door het observeren van de natuur.

62
Q

Hoe leren leerlingen die muzikaal-ritmisch intelligent zijn?

A

Ze hebben veel ideeën over ritmes en muziek. Kunnen zingen, maat houden. sommigen moeten ritmisch bewegen bij het nadenken. Vinden monotoon lezen saai.

63
Q

Hoe leren leerlingen die verbaal-linguïstisch intelligent zijn?

A

Ze denken makkelijk in woorden en gebruiken woorden makkelijk. Schrijven gedichten en verhalen.

64
Q

Hoe leren leerlingen die interpersoonlijk intelligent zijn?

A

Zij zijn beelddenkers. Ze hebben oog voor detail. Maken makkelijk schetsjes.

65
Q

Wat is de lesvolgorde?

A
  • aandacht trekken
  • leerstof uitleggen
  • controleren
  • instructie geven
  • begeleiden
  • afsluiten