Hoofdstuk 10 Flashcards
(5 cards)
1
Q
Wie heeft voorrang als je een bijzondere manoeuvre uitvoert?
A
Bij een bijzondere manoeuvre moet jíj al het overige verkeer voor laten gaan.
2
Q
Welke 9 manoeuvres kennen we?
A
- Wegrijden (bijv. oprit of parkeerplaats)
- Keren
- (File) parkeren
- Achteruitrijden
- Wisselen van rijstrook
- In- en uitstappen
- Van een weg een inrit oprijden én van een uitrit de weg oprijden
- Van de invoegstrook de doorgaande rijbaan oprijden
- Van de doorgaande rijbaan de uitrijstrook oprijden
3
Q
De 4 vuistregels van manoevres
A
- Manoeuvre duurt zo kort mogelijk
- Je mag pas beginnen als je zeker weer dat je het andere verkeer niet hindert
- Je mag de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen
- Bij het wisselen van rijstrook en andere zijdelingse verplaatsingen moet je richting aangeven
4
Q
Wie moet wie voor laten gaan bij een gecombineerde in- en uitvoegstroom?
A
Bij een gecombineerde in- en uitvoegstroom, moeten de invoegende bestuurders de uitvoegende bestuurders voor laten gaan
5
Q
Moet je een bus bij een halte voor laten gaan?
A
Ja, een bus die bij een halte wegrijdt moet je voor laten gaan. LET OP: deze regel geldt niet buiten de bebouwde kom