Hoofdstuk 11 sociale interactie Flashcards

1
Q

soortniveau en individu niveau van evolutionaire nut van sociaal gedrag

A

1) adaptatie en evolutionaire proces
2) ontwikkeling van individu en nabijheidsmechanisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

self-categorization theory

A

hoe mensen zichzelf identificeren met een bepaalde groep, invloed heeft op hoe ze omgaan met andere groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

sociale identificatie

A

je zelfperceptie van ik naar wij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

minimal group paradigm

A

dit onderzoek ging over de psychologische basis van intergroepsdiscriminatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welk deel van de hersenen ligt op bij het kijken naar gezichten van andere rassen

A

amygdala

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

reageert de amygdala sterker op in-group dan out-group gezichten? ongeacht ras

A

in-group

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wanneer wordt het fusiform face area geactiveerd

A

door gezichten van het eigen ras te bekijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

mediale prefrontale cortex is gestimuleerd

A

herkennen van emoties van het eigen ras en de in-group

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waar kan oxytocine en testosteron toe leiden in groepen

A

zich conformeren naar de groep en agressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

darwiniaanse fitness

A

hoe hoger de rang, hoe meer toegang tot bronnen (gezondheidszorg en voedsel) je hebt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

anticipatoire stressoren

A

dingen die je verwacht die er gaan gebeuren waarvan je stress krijgt. (vormt een uitdaging voor de homeostase)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hogere rang of lagere rang meer stress bij hiërarchie in stand houden door veel fysieke vertoningen van dominantie

A

hogere rangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hogere rang of lagere rang meer stress bij hiërarchie in stand houden tot intimidatie

A

lagere rangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hogere rang of lagere rang meer stress bij evenredig verdeeld

A

niet duidelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hogere rang of lagere rang meer stress bij coöperatief voortplantingssysteem

A

hogere rang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hogere rang of lagere rang meer stress bij als de rangen stabiel zijn

A

hogere rang

17
Q

Hogere rang of lagere rang meer stress bij instabiele rangen

A

lagere rang

18
Q

welke systemen spelen een rol bij stressrespons

A

-brein
- hart systeem
- voortplantingssysteem
- imuunsysteem
- bijnieren

19
Q

hpa-as glucocorticoïden (GC)

A

wordt uitgescheiden door de bijnieren en cortisol wordt vrijgemaakt

20
Q

wanneer heb je hyperactiviteit van het GC systeem

A

chronische stress

21
Q

hoe werkt een normale immuunsysteem activatie

A
  • immuun activatie en dan immuun onderdrukking om te zorgen dat het immuunsysteem niet uit de hand loopt.
22
Q

trier sociale stress test

A

ontwikkeld om psychologische stress uit te lokken

23
Q

voor welke niveaus van de piramide van maslow zijn in-group en out-group belangrijk

A

overleving en veiligheid (onderste niveaus)