Hoofdstuk 1.5 Flashcards Preview

Kontext WS > Hoofdstuk 1.5 > Flashcards

Flashcards in Hoofdstuk 1.5 Deck (103)
Loading flashcards...
1
Q

attent, vriendelijk

A

aufmerksam

2
Q

Hij is altijd vriendelijk tegen oudere mensen

A

Er ist immer aufmerksam zu älteren Menschen

3
Q

het gedrag

A

das Benehmen

4
Q

naïef, stom

A

blöd

5
Q

Doe niet zo stom!

A

Sei nicht so blöd!

6
Q

boos

A

böse

7
Q

braaf

A

brav

8
Q

het karakter

A

der Charakter, die Charaktere

9
Q

dom

A

dumm, dümmer, dümmst

10
Q

Dat was een domme beslissing

A

Das war eine dumme Entscheidung

11
Q

verward, in de war

A

durcheinander

12
Q

Na onze ontmoeting was ik in de war

A

Nach unserem Treffen war ich durcheinander

13
Q

eerlijk

A

ehrlich

14
Q

jaloers

A

eifersüchtig

15
Q

gevoelig

A

empfindlich

16
Q

Hij reageert vaak erg gevoelig

A

Er reagiert oft sehr empfindlich

17
Q

serieus

A

ernst

18
Q

Martin ist altijd serieus in zijn werk

A

Martin ist immer ernst bei der Arbeit

19
Q

lui

A

faul

20
Q

laf

A

feige

21
Q

ijverig

A

fleißig

22
Q

brutaal

A

frech

23
Q

Ze heeft altijd van die brutale opmerkingen

A

Sie macht immer so freche Bemerkungen

24
Q

vriendelijk

A

freundlich

25
Q

blij

A

froh

26
Q

vrolijk

A

fröhlich

27
Q

het geduld

A

die Geduld

28
Q

gierig

A

geizig

29
Q

gemeen

A

gemein

30
Q

handig

A

geschickt

31
Q

Dat repareert Tom wel, die is heel handig

A

Das repariert Tom schon, der ist sehr geschickt

32
Q

het gedrag

A

die Gewohnheit, die Gewohnheiten

33
Q

hartelijk

A

herzlich

34
Q

beleefd

A

höflich

35
Q

Ralph is een beleefde jongen

A

Ralph ist ein höflicher Junge

36
Q

verstandig; slim, knap

A

klug, klüger, klügst

37
Q

Mijn zoon is verstandig, zoiets doms doet hij niet

A

Mein Sohn ist klug, so etwas Dummes macht er nicht

38
Q

grappig, komisch; vreemd, gek

A

komisch

39
Q

Ik moest lachen omdat hij zich grappig gedroeg

A

Ich musste lachen, weil er sich komisch benahm

40
Q

levendig

A

lebendig

41
Q

lief

A

lieb

42
Q

vrolijk, grappig

A

lustig

43
Q

Ze is altijd vrolijk, ik heb haar nog nooit serieus gezien

A

Sie ist immer lustig, ich habe sie noch nie ernst gesehen

44
Q

merkwaardig, vreemd

A

merkwürdig

45
Q

aardig

A

nett

46
Q

Zijn vriendin schijnt heel aardig te zijn

A

Seine Freundin scheint sehr nett zu sein

47
Q

nieuwsgierig

A

neugierig

48
Q

open(hartig)

A

offen

49
Q

Lisa heeft een heel open karakter

A

Lisa het eine sehr offene Art

50
Q

rustig

A

ruhig

51
Q

slim, sluw

A

schlau

52
Q

Hij heeft dat slim aangepakt

A

Er ist schlau vorgegangen

53
Q

verlegen

A

schüchtern

54
Q

sportief

A

sportlich

55
Q

trots

A

stolz

56
Q

We zijn heel trots op je

A

Wir sind sehr stolz auf dich

57
Q

streng

A

streng

58
Q

sympathiek, aardig

A

sympathisch

59
Q

trouw

A

treu

60
Q

het type

A

der Typ, die Typen

61
Q

Johannes is een vreemd type

A

Johannes ist ein komischer Typ

62
Q

typerend, kenmerkend

A

typisch

63
Q

onzeker

A

unsicher

64
Q

het gedrag

A

das Verhalten

65
Q

zich gedragen

A

sich verhalten, verhält, verhielt, hat verhalten

66
Q

Je moet je als bezoeker rustig gedragen

A

Man muss sich als Besucher ruhig verhalten

67
Q

het verstand

A

die Vernuft

68
Q

Soms ontbreekt het je aan gezond verstand

A

Manchmal fehlt es dir an Vernuft

69
Q

verstandig

A

vernünftig

70
Q

gek

A

verrückt

71
Q

voorzicht

A

vorsichtig

72
Q

de wil

A

der Wille

73
Q

Hij heeft een sterke wil

A

Er hat einen starken Willen

74
Q

discreet, tactvol

A

diskret

75
Q

Sandra kan discreet met geheimen omgaan

A

Sandra kann diskret mit Geheimnissen umgehen

76
Q

de kalmte, de zelfbeheersing

A

die Fassung, die Fassungen

77
Q

Ik laat me zelden van mijn stuk brengen

A

Ich lasse mich selten aus der Fassung bringen

78
Q

wreed

A

grausam

79
Q

gul, royaal

A

großzügig

80
Q

Mijn oom is altijd heel royaal

A

Mein Onkel ist immer sehr großzügig

81
Q

hulpeloos

A

hilflos

82
Q

conservatief, behoudend

A

konservativ

83
Q

Hij is conservatief, hij kan veranderingen slecht verdragen

A

Er ist konservativ, er kann Veränderungen schlecht ertragen

84
Q

menselijk

A

menschlich

85
Q

wantrouwig, achterdochtig

A

misstrauisch

86
Q

moedig

A

mutig

87
Q

bedachtzaam, nadenkend

A

nachdenklich

88
Q

Ze is bedachtzaam, ze denkt over alles twee keer na

A

Sie ist nachdenklich sie überlegt sich alles zweimal

89
Q

toegeven

A

nachgeben, gibt nach, gab nach, hat nachgegeben

90
Q

Ze geeft altijd toe, ze handhaaft zich niet

A

Sie gibt immer nach, sie setzt sich nicht durch

91
Q

jaloers (synoniem)

A

neidisch

92
Q

de persoonlijkheid

A

die Persönlichkeit, die Persönlichkeiten

93
Q

zacht(aardig)

A

sanft

94
Q

Ze is een zachtaardig en lief mens

A

Sie ist ein sanfter und lieber Mensch

95
Q

zelfverzekerd, zelfbewust

A

selbstbewusst

96
Q

zorgvuldig

A

sorgfältig

97
Q

zuinig, spaarzaam

A

sparsam

98
Q

verslaafd

A

süchtig

99
Q

Hij is tamelijk verslaafd aan televisie

A

Er ist ziemlich fernsehsüchtig

100
Q

dapper

A

tapfer

101
Q

overdrijven

A

übertreiben, übertrieb, hat übertrieben

102
Q

verantwoordelijk

A

verantwortlich

103
Q

betrouwbaar

A

zuverlässig