Hoofdstuk 3 Flashcards
Studieren voor de toets op Woensdag (85 cards)
1
Q
aankomen
A
to come
2
Q
de aankomst
A
to arrive
3
Q
aanvragen
A
to request
4
Q
af en toe
A
now and then
5
Q
het akkord
A
the agreement
6
Q
alinea
A
the paragraph
7
Q
de bankrekening
A
the bank account
8
Q
bestaan
A
to exist
9
Q
de bestuurder
A
the driver
10
Q
bezoeken
A
to visit
11
Q
het bord (informatiebord)
A
the board (information)
12
Q
de boot
A
the boat
13
Q
de chauffeur
A
the driver
14
Q
de chocola
A
the chocolate
15
Q
de conducteur
A
the conductor
16
Q
controleren
A
to control
17
Q
de dame
A
the lady
18
Q
deden (doen)
A
did (to do)
19
Q
digitaal
A
digital
20
Q
donker
A
dark
21
Q
de eeuw
A
the century
22
Q
extra
A
extra
23
Q
het gebouw
A
the building
24
Q
de gegevens
A
the data/ the details
25
geldig
valid
26
de geschiedenis
the history
27
ging (gaan)
went (to go)
28
de heer/geachte heer
the sir/ Dear sir
29
herhalen
to repeat
30
hoeven
do not need to / do not have to
31
inchecken
check in, to
32
instappen
board, to / get in, to
33
de instructie
the instruction
34
de intercity
the intercity (train)
35
invullen
to fill in
36
jazeker
ofcourse
37
de kinderwagen
the pram
38
klikken
to click
39
de klomp
the clog/the wooden shoe
40
klussen
to do odd jobs
41
langzaam
slow
42
leeg
empty
43
liggen
be, to / be located, to
44
light(niet donker)
light(not dark)
45
lijken
resemble, to
46
miljoen, het
million, the
47
molen, de
mill, the / windmill, the
48
naderen
approach, to
49
omroepbericht, het
announcement, the
50
onderweg
on the way / en route
51
opdracht, de
assignment, the
52
ongeveer
about / roughly
53
openbaar (openbaar vervoer)
public (public transport)
54
opschieten
hurry (up), to
55
opschrijven
write down, to
55
opzoeken
look up, to
56
ov-chipkaart, de
public transport chip card, the
57
overstappen
change, to
58
perron, het
platform, the
59
persoonlijk
personal
60
plannen (een reis plannen)
plan, to (to plan a trip)
61
prettig
pretty
62
proeven
taste, to
63
reistijd, de
travel time, the / journey time, the
64
reizen
to travel
65
reiziger
traveller
66
de rivier
the river
66
de richting
direction
67
de route
the route
68
schulderen
to paint
69
het snoep
the candy
70
het spoor
the peron
71
de sprinter
the sprinter
72
de spullen
the belongings
73
de tram
the tram
73
de stap
the step
74
titel
title
75
uitstappen
to get off
75
uitchecken
check out
76
uitzoeken
to sort out
77
varen
to sail
78
verplicht
compulsory / obligatory
79
de vertraging
the delay
80
de volwassene
adult
81
waarnaartoe
where?
