Hoofdstuk 4 Flashcards
Test (65 cards)
1
Q
de aandacht
A
the attention
2
Q
aanwijzen
A
to point out
3
Q
het abonnement
A
the subscription
4
Q
de afbeelding
A
the picture
5
Q
anders
A
different
5
Q
anders/ iemand anders / iets anders
A
else/ someone else / something else
6
Q
afspreken
A
agree on a time
7
Q
atletiek
A
athletics
8
Q
het begin
A
the beginning
9
Q
beroemd
A
famous
10
Q
de bieb
A
the libary
11
Q
de bladzijde
A
the page
12
Q
de boete
A
the fine / the penalty
13
Q
het bord (schoolbord)
A
the board (the blackboard)
14
Q
de cent
A
the cent
15
Q
de computer
A
the computer
16
Q
de conditie
A
the condition
17
Q
de cursus
A
the course
18
Q
dank (Geen dank.)
A
thanks (thats alright)
18
Q
eenmalig
A
once
19
Q
dezelfde
A
the same
20
Q
eidingen
A
to end
21
Q
fitness
A
work out
22
Q
extra
A
extra / additional
23
het formulier
the form
24
het gedicht
the poem
25
genoeg
enough
26
de gezondheid
the health
26
hangen
to hang
27
hartelijk
kind
28
hetzelfde
same
28
iedereen
everyone
29
de info
the information
29
ingevuld (invullen)
to fill in
30
inleveren
to hand in
31
inschrijven, zich
to register
32
het instrument
the instrument
33
de keuze
the choice
34
kloppen (dat klopt)
to be right
35
de korting
the discount
36
het kwartaal
the quarter
37
laten / laten zien
to let / show to
38
het legitimatiebewijs
the ID
38
lenen van
to borrow from
39
het lid
the member
40
lijken
to resemble
41
de locatie
the location
42
lukken / dat moet lukken
to work
43
meedoen met
to join (in)
44
naartoe
to go
44
niemand
no one
45
omdat
because
45
ontvangen
to recieve
46
46
47
48
48
49
50
51
52
53
54
55
