Hoofdstuk 3 - Politiek - Woordenschat (Definities) Flashcards

(300 cards)

1
Q

aanvallen°

A

Met geweld te lijf gaan / agressief benaderen * Een offensieve actie uitvoeren * Iemand of iets bestormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aanval

A

Een agressieve actie tegen iets of iemand * Het begin van een ziekte of kwaal * Een plotselinge en krachtige uitval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

afkeuren°

A

Laten blijken dat men iets niet goed vindt / afwijzen * Negatief beoordelen * Veroordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

afschaffen°

A

Een wet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

afschaffing

A

Het ongeldig maken van een wet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

aftreden

A

Ontslag nemen uit een functie / terugtreden * Een ambt neerleggen * Zijn positie opgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

afvaardigen°

A

Een vertegenwoordiger sturen * Iemand met een opdracht uitzenden * Delegeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

afwijzen

A

Niet accepteren / weigeren * Ontslaan * Iets of iemand niet goed genoeg vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

behoren (tot)

A

Deel uitmaken van een groep of categorie * Ergens bij horen * Iemand of iets toebehoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

benoemen

A

Iemand een functie of titel geven * Aanstellen in een ambt * Een naam geven aan iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

benoeming

A

De handeling van het benoemen / de aanstelling * Een aanstelling in een functie * Het toekennen van een titel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

besturen

A

Leiding geven aan / regeren * Een voertuig leiden * Beheren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bestuur

A

De leiding van een organisatie of land * Het regeren van een land * Een orgaan van beheer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

betogen

A

Openlijk en duidelijk zijn mening uiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

betoging

A

Een openbare uiting van mening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

bevoegdheid

A

Het recht om iets te doen of te beslissen / de macht om iets uit te voeren * Autoriteit * De competentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

bevoegd

A

Gerechtigd om iets te doen / competent * Bekwaam * Gekwalificeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

bevrijden

A

Iemand of iets uit een benarde situatie helpen / vrijmaken * Verlossen * In vrijheid stellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bevrijding

A

Het vrijmaken uit gevangenschap of onderdrukking * Verlossing * Het einde van een bezetting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

bezetten

A

Een plaats innemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

bezetter

A

Iemand die een gebied bezet houdt * Een indringer * Een bezettingsmacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

bezetting

A

Het innemen en in stand houden van een gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

bezuinigen

A

Minder geld uitgeven / besparen * Kosten reduceren * Inkrimpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

bezuiniging

A

Een vermindering van uitgaven / een besparing * Een bezuinigingsmaatregel * Een financiële inkrimping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
bombarderen
Met bommen bestoken * Aanvallen met explosieven * Een bombardement uitvoeren
26
bondgenoot
Een staat of persoon met wie men een verbond heeft gesloten * Een partner in een alliantie * Een medestander
27
burgemeester
Het hoofd van het bestuur van een gemeente * De voorzitter van de gemeenteraad * Een gemeentelijk ambtenaar
28
burger
Inwoner van een staat / iemand die geen militair is * Een gewoon mens * Een staatsburger
29
campagne
Een georganiseerde reeks activiteiten om een bepaald doel te bereiken
30
coalitie
Een samenwerking tussen verschillende partijen of groepen om een gemeenschappelijk doel te bereiken * Een verbond * Een regeringssamenwerking
31
corruptie
Het omkopen of omgekocht worden / misbruik van macht voor persoonlijk gewin * Omkoping * Oneerlijkheid
32
corrupt
Omkoopbaar / oneerlijk * Door omkoping beïnvloed * Verdorven
33
conservatief
Behoudend / vasthoudend aan traditionele waarden en normen * Rechts * Niet vernieuwend
34
debat
Een gestructureerde discussie over een bepaald onderwerp * Een woordenstrijd * Een openbare gedachtewisseling
35
decreet
Een officiële uitspraak of bevel van een autoriteit
36
dictatuur
Een regeringsvorm waarbij één persoon of een kleine groep absolute macht heeft * Een ondemocratisch regime * Tirannie
37
dictator
Een heerser met onbeperkte macht * Een tiran * Een alleenheerser
38
fractie
Een groep vertegenwoordigers van een politieke partij in een parlement of raad * Een klein deel * Een onderdeel van een geheel
39
gemeenschap
Een groep mensen die samenleven of gemeenschappelijke belangen hebben * Een samenleving * Een collectief
40
gemeenschappelijk
Wat men deelt met anderen / gezamenlijk * Gezamenlijk * Openbaar
41
gemeente
Een bestuurlijke eenheid / een plaats met een eigen lokaal bestuur * Een stad of dorp met bestuur * Een lokale overheid
42
gemeentebestuur
Het bestuur van een gemeente * De organen die een gemeente besturen * Het college van burgemeester en wethouders
43
gemeenteraad
Het hoogste bestuursorgaan van een gemeente
44
gewest
Een grote bestuurlijke eenheid / een regio (vooral in België) * Een streek * Een gebied
45
goedkeuren°
Officieel instemmen met iets / akkoord geven * Toestemming verlenen * Bekrachtigen
46
goedkeuring
De handeling van het goedkeuren / instemming * Toestemming * Bekrachtiging
47
grondwet
Het geheel van fundamentele regels en beginselen van een staat / de constitutie * De constitutie * De basiswet
48
grondwettelijk
In overeenstemming met de grondwet * Conform de constitutie * Volgens de grondwet
49
hervorming
Een verandering ter verbetering / een vernieuwing * Een herstructurering * Een aanpassing
50
inkomsten
Geld dat men ontvangt / opbrengsten * Financiële middelen * Baten
51
inspraak
De mogelijkheid om mee te praten over besluiten en daar invloed op uit te oefenen * Participatie * Medezeggenschap
52
invoeren°
In gebruik nemen / introduceren * Importeren * Binnenbrengen
53
kandidaat
Iemand die meedoet aan een verkiezing of sollicitatie * Een gegadigde * Een potentiële winnaar
54
zich kandidaat stellen
Zich aanmelden voor een functie of verkiezing * Zijn kandidatuur indienen * Zich verkiesbaar stellen
55
kiesplicht
De wettelijke verplichting om te stemmen bij verkiezingen * Stemplicht * De plicht om te gaan stemmen
56
kiesrecht
Het recht om te stemmen bij verkiezingen en om gekozen te worden * Stemrecht * Het recht om te kiezen
57
kiezer
Iemand die stemt bij verkiezingen * Een stemgerechtigde * Een elector
58
koninkrijk
Een staat die door een koning of koningin wordt geregeerd * Een monarchie * Een rijk
59
kroonprins
De directe troonopvolger in een koninkrijk * De toekomstige koning * De erfgenaam van de troon
60
kroonprinses
De directe troonopvolger (vrouwelijk) of de echtgenote van de kroonprins * De toekomstige koningin * De erfgename van de troon
61
minderheid
Een kleiner aantal dan de meerderheid * Een groep die in aantal geringer is * De oppositie
62
meerderheid
Een groter aantal dan de helft * Het grootste deel van een groep * De overgrote hoeveelheid
63
meerderjarig
Volwassen volgens de wet / de leeftijd van 18 jaar bereikt hebbend * Volwassen * Mondig
64
minderjarig
Nog niet volwassen volgens de wet / jonger dan 18 jaar * Niet volwassen * Onder de leeftijd
65
minister
Een lid van de regering dat een ministerie leidt * Een bewindspersoon * Een regeringslid
66
ministerie
Een departement van de overheid
67
monarchie
Een regeringsvorm waarbij de macht bij één persoon ligt die de titel van koning of koningin draagt * Een koninkrijk * Een erfelijk staatsbestel
68
onafhankelijkheid
Het zelfstandig zijn / het niet afhankelijk zijn van anderen * Zelfstandigheid * Vrijheid
69
onderdrukken
Met geweld bedwingen / een opstand de kop indrukken * Onder de duim houden * Niet tot uiting laten komen
70
onderdrukking
Het met geweld bedwingen van mensen of ideeën * Tirannie * Repressie
71
onderhandelen
Praten om tot een overeenkomst te komen * Overleggen * Debatteren om een compromis te bereiken
72
ontbinden
Uit elkaar laten gaan / opheffen * Een verbintenis verbreken * Een parlement ontbinden
73
onthouden (zich)
Niet deelnemen aan een stemming / zich van commentaar onthouden * Zichzelf iets ontzeggen * Niet meedoen
74
ontwikkelingsland
Een land met een relatief laag economisch en sociaal ontwikkelingsniveau * Een arm land * Een land in ontwikkeling
75
onverschillig
Zonder interesse of betrokkenheid / apathisch * Laks * Emotieloos
76
openbaar
Voor iedereen toegankelijk / publiek * Algemeen bekend * Niet privé
77
oppositie
De partijen of groepen die zich verzetten tegen de zittende regering of machthebbers * Tegenstand * Verzet
78
opstand
Een gewelddadig verzet tegen het gezag * Een rebellie * Een oproer
79
opstandig
In verzet komend tegen het gezag / rebels * Rebellerend * Wederstrevig
80
opvolgen°
De plaats innemen van een ander / iemands functie overnemen * Iemand volgen * Nakomen
81
opvolger
Iemand die de plaats van een ander inneemt
82
overheid
De gezamenlijke organen die een staat
83
overtuiging
Een sterk geloof of vaste mening * Een diep gewortelde opvatting * Zekerheid
84
overwinnaar
Iemand die een overwinning behaalt * De winnaar * De zegevierende partij
85
parlementair
Met betrekking tot het parlement * Behorend tot de volksvertegenwoordiging * Parlementair van aard
86
parlementslid
Een gekozen vertegenwoordiger in het parlement * Een volksvertegenwoordiger * Een lid van de wetgevende macht
87
partij
Een georganiseerde groep mensen met gemeenschappelijke politieke ideeën * Een feestje * Een groep deelnemers
88
politicus
Iemand die zich beroepsmatig met politiek bezighoudt (mannelijk) * Een staatsman * Een politiek figuur
89
politica
Iemand die zich beroepsmatig met politiek bezighoudt (vrouwelijk) * Een staatsvrouw * Een politiek figuur
90
premier
De leider van de regering / de minister-president * De minister-president * Het hoofd van de regering
91
progressief
Vernieuwingsgezind / gericht op vooruitgang * Links * Vooruitstrevend
92
propaganda
Systematische verspreiding van ideeën om mensen te beïnvloeden
93
raad
Een vergadering of college dat advies geeft of besluiten neemt * Een advies * Een verzameling van wijzen
94
radicaal
Grondig en vergaand / gericht op fundamentele veranderingen * Extreem * Ingrijpend
95
recht
Een wettelijke aanspraak / iets waarop men recht heeft * Een moreel beginsel * Het rechtssysteem
96
plicht
Een handeling die men moet verrichten / een morele of wettelijke verplichting * Een taak * Verantwoordelijkheid
97
regeren
Leiding geven aan een land / besturen * De macht uitoefenen * Heersen
98
regering
Het geheel van ministers en staatssecretarissen die een land besturen * Het kabinet * De uitvoerende macht
99
regime
Een stelsel van bestuur / een regeerwijze * Een heerschappij * Een politiek systeem
100
samenleven°
Leven in een gemeenschap of met anderen * Met elkaar omgaan * Samenwonen
101
samenleving
Het geheel van mensen die in een bepaald gebied samenleven en sociale structuren delen * De maatschappij * De menselijke gemeenschap
102
senator
Een lid van de Eerste Kamer of de senaat * Een lid van de hogere kamer * Een volksvertegenwoordiger
103
sneuvelen
Omkomen in de strijd / sterven in de oorlog * Vallen op het slagveld * Doodgaan tijdens gevecht
104
staatsgreep
Het met geweld overnemen van de staatsmacht * Een coup d'état * Een onwettige machtsovername
105
staatshervorming
Een verandering in de staatsstructuur * Een herindeling van de staat * Een constitutionele wijziging
106
staatshoofd
De hoogste vertegenwoordiger van een staat
107
staatssecretaris
Een ambtenaar die een minister assisteert en een deel van diens taken overneemt * Een onderminister * Een junior minister
108
stemmen (voor/op)
Een keuze maken in een verkiezing of stemming * Je stem uitbrengen * Kiezen
109
stemming
Het uitbrengen van een stem / de uitslag van een stemming * De algemene gemoedstoestand * De atmosfeer
110
stemrecht
Het recht om te stemmen bij verkiezingen * Kiesrecht * De bevoegdheid om te kiezen
111
stemplicht
De wettelijke verplichting om te stemmen bij verkiezingen * Kiesplicht * De noodzaak om je stem uit te brengen
112
strijd
Een gevecht / een conflict / een inspanning om een doel te bereiken * De strijd tegen * Een conflict
113
terechtkomen
Ergens belanden / een bepaalde situatie bereiken * Eindigen * Op de juiste plaats aankomen
114
uitgave
De handeling van het uitgeven van geld / een publicatie * Kosten * Een boek of tijdschrift
115
uitstellen°
Later doen / verschuiven naar een later tijdstip * Verplaatsen * Opschorten
116
uitstel
Het opschuiven van iets naar een later tijdstip * Verlenging van een termijn * Respijt
117
uitvoerend
Wat betrekking heeft op het uitvoeren van beleid of taken * De uitvoerende macht * Handelend
118
verdedigen
Beschermen tegen een aanval / pleiten voor * Verweren * Aanvallen afslaan
119
verdediging
De handeling van het verdedigen / de argumenten ter bescherming * De bescherming * Het verweer
120
verdrag
Een bindende overeenkomst tussen staten of partijen * Een akkoord * Een conventie
121
verkiezen
Iemand kiezen door middel van een stemming / prefereren * Verkiezen boven * De voorkeur geven aan
122
verkiezing
Het proces van het kiezen van personen voor functies door middel van stemming * De stemronde * De selectieprocedure
123
verkiezingen
Meervoud van verkiezing / het geheel van stemmingen voor publieke functies * De stembusgang * Het democratische proces
124
verwerpen
Niet accepteren / afwijzen * Afkeuren * Een voorstel naast zich neerleggen
125
vluchteling
Iemand die door oorlog of vervolging zijn land is ontvlucht * Asielzoeker * Ontheemde
126
volk
De inwoners van een land / een natie * De bevolking * Een gemeenschap
127
volksvertegenwoordiger
Iemand die gekozen is om het volk te vertegenwoordigen in een parlement of raad * Een parlementslid * Een afgevaardigde
128
voorkeur
De keus die men het liefst heeft / wat men het meest verkiest * De favoriete keuze * De preferentie
129
voorzitter
Degene die een vergadering of organisatie leidt * De preses * Het hoofd
130
wapenstilstand
Een tijdelijke onderbreking van vijandelijkheden in een oorlog * Een staakt-het-vuren * Een truce
131
weerstand
De kracht waarmee men zich verzet tegen iets / verzet * Tegenstand * Resistentie
132
welvaart
De mate waarin mensen over voldoende middelen beschikken om in hun behoeften te voorzien / rijkdom * Voorspoed * Financiële gezondheid
133
wet
Een door de overheid vastgestelde regel die voor iedereen geldt * Een rechtsregel * Een regeling
134
wetgevend
Wat betrekking heeft op het maken van wetten * De wetgevende macht * Legislatief
135
wetsvoorstel
Een conceptwet die aan het parlement wordt voorgelegd * Een conceptwetsontwerp * Een initiatiefwet
136
wijzigen
Veranderen / aanpassen * Modificeren * Hervormen
137
wijziging
Een verandering / een aanpassing * Modificatie * Amendement
138
woordvoerder
Iemand die namens een groep of organisatie spreekt * Een spokesperson * Een vertegenwoordiger
139
aan de macht komen
De controle over de regering of een organisatie verkrijgen * De heerschappij overnemen * De macht grijpen
140
zijn
Werkwoord: 'zijn' * Aanwezig zijn * Bestaat
141
campagne / strijd / oorlog / onderhandelingen / beleid / voeren
Een campagne / strijd / oorlog / onderhandelingen / beleid / uitvoeren of leiden * Actief bezig zijn met * Een actie ondernemen
142
de regering valt
De regering treedt af / er is een regeringscrisis * Het kabinet valt * De regering verliest het vertrouwen
143
een nederlaag lijden *
Verliezen in een strijd of wedstrijd * Verslagen worden * Een verlies incasseren
144
een regering vormen
Een nieuw kabinet samenstellen * Een regering installeren * De regering opzetten
145
een staatsgreep plegen
Met geweld de macht in een land overnemen * Een coup d'état uitvoeren * Een illegale machtsovername doen
146
een voorstel indienen°
Een voorstel officieel presenteren * Een suggestie doen * Iets ter overweging aanbieden
147
in de grondwet opnemen
Iets vastleggen in de basiswet van een land * Een bepaling toevoegen aan de constitutie * Constitutioneel verankeren
148
recht hebben op
Het recht hebben om iets te ontvangen of te doen * Aanspraak kunnen maken op iets * Gerechtigd zijn tot
149
tot een akkoord komen
Een overeenkomst bereiken / het eens worden * Een afspraak maken * Een schikking treffen
150
vrede sluiten
Een einde maken aan een oorlog of conflict door middel van een overeenkomst * Vrede bewerkstelligen * Een vredesverdrag tekenen
151
Met geweld te lijf gaan / agressief benaderen * Een offensieve actie uitvoeren * Iemand of iets bestormen
aanvallen°
152
Een agressieve actie tegen iets of iemand * Het begin van een ziekte of kwaal * Een plotselinge en krachtige uitval
aanval
153
Laten blijken dat men iets niet goed vindt / afwijzen * Negatief beoordelen * Veroordelen
afkeuren°
154
Een wet
afschaffen°
155
Het ongeldig maken van een wet
afschaffing
156
Ontslag nemen uit een functie / terugtreden * Een ambt neerleggen * Zijn positie opgeven
aftreden
157
Een vertegenwoordiger sturen * Iemand met een opdracht uitzenden * Delegeren
afvaardigen°
158
Niet accepteren / weigeren * Ontslaan * Iets of iemand niet goed genoeg vinden
afwijzen
159
Deel uitmaken van een groep of categorie * Ergens bij horen * Iemand of iets toebehoren
behoren (tot)
160
Iemand een functie of titel geven * Aanstellen in een ambt * Een naam geven aan iets
benoemen
161
De handeling van het benoemen / de aanstelling * Een aanstelling in een functie * Het toekennen van een titel
benoeming
162
Leiding geven aan / regeren * Een voertuig leiden * Beheren
besturen
163
De leiding van een organisatie of land * Het regeren van een land * Een orgaan van beheer
bestuur
164
Openlijk en duidelijk zijn mening uiten
betogen
165
Een openbare uiting van mening
betoging
166
Het recht om iets te doen of te beslissen / de macht om iets uit te voeren * Autoriteit * De competentie
bevoegdheid
167
Gerechtigd om iets te doen / competent * Bekwaam * Gekwalificeerd
bevoegd
168
Iemand of iets uit een benarde situatie helpen / vrijmaken * Verlossen * In vrijheid stellen
bevrijden
169
Het vrijmaken uit gevangenschap of onderdrukking * Verlossing * Het einde van een bezetting
bevrijding
170
Een plaats innemen
bezetten
171
Iemand die een gebied bezet houdt * Een indringer * Een bezettingsmacht
bezetter
172
Het innemen en in stand houden van een gebied
bezetting
173
Minder geld uitgeven / besparen * Kosten reduceren * Inkrimpen
bezuinigen
174
Een vermindering van uitgaven / een besparing * Een bezuinigingsmaatregel * Een financiële inkrimping
bezuiniging
175
Met bommen bestoken * Aanvallen met explosieven * Een bombardement uitvoeren
bombarderen
176
Een staat of persoon met wie men een verbond heeft gesloten * Een partner in een alliantie * Een medestander
bondgenoot
177
Het hoofd van het bestuur van een gemeente * De voorzitter van de gemeenteraad * Een gemeentelijk ambtenaar
burgemeester
178
Inwoner van een staat / iemand die geen militair is * Een gewoon mens * Een staatsburger
burger
179
Een georganiseerde reeks activiteiten om een bepaald doel te bereiken
campagne
180
Een samenwerking tussen verschillende partijen of groepen om een gemeenschappelijk doel te bereiken * Een verbond * Een regeringssamenwerking
coalitie
181
Het omkopen of omgekocht worden / misbruik van macht voor persoonlijk gewin * Omkoping * Oneerlijkheid
corruptie
182
Omkoopbaar / oneerlijk * Door omkoping beïnvloed * Verdorven
corrupt
183
Behoudend / vasthoudend aan traditionele waarden en normen * Rechts * Niet vernieuwend
conservatief
184
Een gestructureerde discussie over een bepaald onderwerp * Een woordenstrijd * Een openbare gedachtewisseling
debat
185
Een officiële uitspraak of bevel van een autoriteit
decreet
186
Een regeringsvorm waarbij één persoon of een kleine groep absolute macht heeft * Een ondemocratisch regime * Tirannie
dictatuur
187
Een heerser met onbeperkte macht * Een tiran * Een alleenheerser
dictator
188
Een groep vertegenwoordigers van een politieke partij in een parlement of raad * Een klein deel * Een onderdeel van een geheel
fractie
189
Een groep mensen die samenleven of gemeenschappelijke belangen hebben * Een samenleving * Een collectief
gemeenschap
190
Wat men deelt met anderen / gezamenlijk * Gezamenlijk * Openbaar
gemeenschappelijk
191
Een bestuurlijke eenheid / een plaats met een eigen lokaal bestuur * Een stad of dorp met bestuur * Een lokale overheid
gemeente
192
Het bestuur van een gemeente * De organen die een gemeente besturen * Het college van burgemeester en wethouders
gemeentebestuur
193
Het hoogste bestuursorgaan van een gemeente
gemeenteraad
194
Een grote bestuurlijke eenheid / een regio (vooral in België) * Een streek * Een gebied
gewest
195
Officieel instemmen met iets / akkoord geven * Toestemming verlenen * Bekrachtigen
goedkeuren°
196
De handeling van het goedkeuren / instemming * Toestemming * Bekrachtiging
goedkeuring
197
Het geheel van fundamentele regels en beginselen van een staat / de constitutie * De constitutie * De basiswet
grondwet
198
In overeenstemming met de grondwet * Conform de constitutie * Volgens de grondwet
grondwettelijk
199
Een verandering ter verbetering / een vernieuwing * Een herstructurering * Een aanpassing
hervorming
200
Geld dat men ontvangt / opbrengsten * Financiële middelen * Baten
inkomsten
201
De mogelijkheid om mee te praten over besluiten en daar invloed op uit te oefenen * Participatie * Medezeggenschap
inspraak
202
In gebruik nemen / introduceren * Importeren * Binnenbrengen
invoeren°
203
Iemand die meedoet aan een verkiezing of sollicitatie * Een gegadigde * Een potentiële winnaar
kandidaat
204
Zich aanmelden voor een functie of verkiezing * Zijn kandidatuur indienen * Zich verkiesbaar stellen
zich kandidaat stellen
205
De wettelijke verplichting om te stemmen bij verkiezingen * Stemplicht * De plicht om te gaan stemmen
kiesplicht
206
Het recht om te stemmen bij verkiezingen en om gekozen te worden * Stemrecht * Het recht om te kiezen
kiesrecht
207
Iemand die stemt bij verkiezingen * Een stemgerechtigde * Een elector
kiezer
208
Een staat die door een koning of koningin wordt geregeerd * Een monarchie * Een rijk
koninkrijk
209
De directe troonopvolger in een koninkrijk * De toekomstige koning * De erfgenaam van de troon
kroonprins
210
De directe troonopvolger (vrouwelijk) of de echtgenote van de kroonprins * De toekomstige koningin * De erfgename van de troon
kroonprinses
211
Een kleiner aantal dan de meerderheid * Een groep die in aantal geringer is * De oppositie
minderheid
212
Een groter aantal dan de helft * Het grootste deel van een groep * De overgrote hoeveelheid
meerderheid
213
Volwassen volgens de wet / de leeftijd van 18 jaar bereikt hebbend * Volwassen * Mondig
meerderjarig
214
Nog niet volwassen volgens de wet / jonger dan 18 jaar * Niet volwassen * Onder de leeftijd
minderjarig
215
Een lid van de regering dat een ministerie leidt * Een bewindspersoon * Een regeringslid
minister
216
Een departement van de overheid
ministerie
217
Een regeringsvorm waarbij de macht bij één persoon ligt die de titel van koning of koningin draagt * Een koninkrijk * Een erfelijk staatsbestel
monarchie
218
Het zelfstandig zijn / het niet afhankelijk zijn van anderen * Zelfstandigheid * Vrijheid
onafhankelijkheid
219
Met geweld bedwingen / een opstand de kop indrukken * Onder de duim houden * Niet tot uiting laten komen
onderdrukken
220
Het met geweld bedwingen van mensen of ideeën * Tirannie * Repressie
onderdrukking
221
Praten om tot een overeenkomst te komen * Overleggen * Debatteren om een compromis te bereiken
onderhandelen
222
Uit elkaar laten gaan / opheffen * Een verbintenis verbreken * Een parlement ontbinden
ontbinden
223
Niet deelnemen aan een stemming / zich van commentaar onthouden * Zichzelf iets ontzeggen * Niet meedoen
onthouden (zich)
224
Een land met een relatief laag economisch en sociaal ontwikkelingsniveau * Een arm land * Een land in ontwikkeling
ontwikkelingsland
225
Zonder interesse of betrokkenheid / apathisch * Laks * Emotieloos
onverschillig
226
Voor iedereen toegankelijk / publiek * Algemeen bekend * Niet privé
openbaar
227
De partijen of groepen die zich verzetten tegen de zittende regering of machthebbers * Tegenstand * Verzet
oppositie
228
Een gewelddadig verzet tegen het gezag * Een rebellie * Een oproer
opstand
229
In verzet komend tegen het gezag / rebels * Rebellerend * Wederstrevig
opstandig
230
De plaats innemen van een ander / iemands functie overnemen * Iemand volgen * Nakomen
opvolgen°
231
Iemand die de plaats van een ander inneemt
opvolger
232
De gezamenlijke organen die een staat
overheid
233
Een sterk geloof of vaste mening * Een diep gewortelde opvatting * Zekerheid
overtuiging
234
Iemand die een overwinning behaalt * De winnaar * De zegevierende partij
overwinnaar
235
Met betrekking tot het parlement * Behorend tot de volksvertegenwoordiging * Parlementair van aard
parlementair
236
Een gekozen vertegenwoordiger in het parlement * Een volksvertegenwoordiger * Een lid van de wetgevende macht
parlementslid
237
Een georganiseerde groep mensen met gemeenschappelijke politieke ideeën * Een feestje * Een groep deelnemers
partij
238
Iemand die zich beroepsmatig met politiek bezighoudt (mannelijk) * Een staatsman * Een politiek figuur
politicus
239
Iemand die zich beroepsmatig met politiek bezighoudt (vrouwelijk) * Een staatsvrouw * Een politiek figuur
politica
240
De leider van de regering / de minister-president * De minister-president * Het hoofd van de regering
premier
241
Vernieuwingsgezind / gericht op vooruitgang * Links * Vooruitstrevend
progressief
242
Systematische verspreiding van ideeën om mensen te beïnvloeden
propaganda
243
Een vergadering of college dat advies geeft of besluiten neemt * Een advies * Een verzameling van wijzen
raad
244
Grondig en vergaand / gericht op fundamentele veranderingen * Extreem * Ingrijpend
radicaal
245
Een wettelijke aanspraak / iets waarop men recht heeft * Een moreel beginsel * Het rechtssysteem
recht
246
Een handeling die men moet verrichten / een morele of wettelijke verplichting * Een taak * Verantwoordelijkheid
plicht
247
Leiding geven aan een land / besturen * De macht uitoefenen * Heersen
regeren
248
Het geheel van ministers en staatssecretarissen die een land besturen * Het kabinet * De uitvoerende macht
regering
249
Een stelsel van bestuur / een regeerwijze * Een heerschappij * Een politiek systeem
regime
250
Leven in een gemeenschap of met anderen * Met elkaar omgaan * Samenwonen
samenleven°
251
Het geheel van mensen die in een bepaald gebied samenleven en sociale structuren delen * De maatschappij * De menselijke gemeenschap
samenleving
252
Een lid van de Eerste Kamer of de senaat * Een lid van de hogere kamer * Een volksvertegenwoordiger
senator
253
Omkomen in de strijd / sterven in de oorlog * Vallen op het slagveld * Doodgaan tijdens gevecht
sneuvelen
254
Het met geweld overnemen van de staatsmacht * Een coup d'état * Een onwettige machtsovername
staatsgreep
255
Een verandering in de staatsstructuur * Een herindeling van de staat * Een constitutionele wijziging
staatshervorming
256
De hoogste vertegenwoordiger van een staat
staatshoofd
257
Een ambtenaar die een minister assisteert en een deel van diens taken overneemt * Een onderminister * Een junior minister
staatssecretaris
258
Een keuze maken in een verkiezing of stemming * Je stem uitbrengen * Kiezen
stemmen (voor/op)
259
Het uitbrengen van een stem / de uitslag van een stemming * De algemene gemoedstoestand * De atmosfeer
stemming
260
Het recht om te stemmen bij verkiezingen * Kiesrecht * De bevoegdheid om te kiezen
stemrecht
261
De wettelijke verplichting om te stemmen bij verkiezingen * Kiesplicht * De noodzaak om je stem uit te brengen
stemplicht
262
Een gevecht / een conflict / een inspanning om een doel te bereiken * De strijd tegen * Een conflict
strijd
263
Ergens belanden / een bepaalde situatie bereiken * Eindigen * Op de juiste plaats aankomen
terechtkomen
264
De handeling van het uitgeven van geld / een publicatie * Kosten * Een boek of tijdschrift
uitgave
265
Later doen / verschuiven naar een later tijdstip * Verplaatsen * Opschorten
uitstellen°
266
Het opschuiven van iets naar een later tijdstip * Verlenging van een termijn * Respijt
uitstel
267
Wat betrekking heeft op het uitvoeren van beleid of taken * De uitvoerende macht * Handelend
uitvoerend
268
Beschermen tegen een aanval / pleiten voor * Verweren * Aanvallen afslaan
verdedigen
269
De handeling van het verdedigen / de argumenten ter bescherming * De bescherming * Het verweer
verdediging
270
Een bindende overeenkomst tussen staten of partijen * Een akkoord * Een conventie
verdrag
271
Iemand kiezen door middel van een stemming / prefereren * Verkiezen boven * De voorkeur geven aan
verkiezen
272
Het proces van het kiezen van personen voor functies door middel van stemming * De stemronde * De selectieprocedure
verkiezing
273
Meervoud van verkiezing / het geheel van stemmingen voor publieke functies * De stembusgang * Het democratische proces
verkiezingen
274
Niet accepteren / afwijzen * Afkeuren * Een voorstel naast zich neerleggen
verwerpen
275
Iemand die door oorlog of vervolging zijn land is ontvlucht * Asielzoeker * Ontheemde
vluchteling
276
De inwoners van een land / een natie * De bevolking * Een gemeenschap
volk
277
Iemand die gekozen is om het volk te vertegenwoordigen in een parlement of raad * Een parlementslid * Een afgevaardigde
volksvertegenwoordiger
278
De keus die men het liefst heeft / wat men het meest verkiest * De favoriete keuze * De preferentie
voorkeur
279
Degene die een vergadering of organisatie leidt * De preses * Het hoofd
voorzitter
280
Een tijdelijke onderbreking van vijandelijkheden in een oorlog * Een staakt-het-vuren * Een truce
wapenstilstand
281
De kracht waarmee men zich verzet tegen iets / verzet * Tegenstand * Resistentie
weerstand
282
De mate waarin mensen over voldoende middelen beschikken om in hun behoeften te voorzien / rijkdom * Voorspoed * Financiële gezondheid
welvaart
283
Een door de overheid vastgestelde regel die voor iedereen geldt * Een rechtsregel * Een regeling
wet
284
Wat betrekking heeft op het maken van wetten * De wetgevende macht * Legislatief
wetgevend
285
Een conceptwet die aan het parlement wordt voorgelegd * Een conceptwetsontwerp * Een initiatiefwet
wetsvoorstel
286
Veranderen / aanpassen * Modificeren * Hervormen
wijzigen
287
Een verandering / een aanpassing * Modificatie * Amendement
wijziging
288
Iemand die namens een groep of organisatie spreekt * Een spokesperson * Een vertegenwoordiger
woordvoerder
289
De controle over de regering of een organisatie verkrijgen * De heerschappij overnemen * De macht grijpen
aan de macht komen
290
Werkwoord: 'zijn' * Aanwezig zijn * Bestaat
zijn
291
Een campagne / strijd / oorlog / onderhandelingen / beleid / uitvoeren of leiden * Actief bezig zijn met * Een actie ondernemen
campagne / strijd / oorlog / onderhandelingen / beleid / voeren
292
De regering treedt af / er is een regeringscrisis * Het kabinet valt * De regering verliest het vertrouwen
de regering valt
293
Verliezen in een strijd of wedstrijd * Verslagen worden * Een verlies incasseren
een nederlaag lijden *
294
Een nieuw kabinet samenstellen * Een regering installeren * De regering opzetten
een regering vormen
295
Met geweld de macht in een land overnemen * Een coup d'état uitvoeren * Een illegale machtsovername doen
een staatsgreep plegen
296
Een voorstel officieel presenteren * Een suggestie doen * Iets ter overweging aanbieden
een voorstel indienen°
297
Iets vastleggen in de basiswet van een land * Een bepaling toevoegen aan de constitutie * Constitutioneel verankeren
in de grondwet opnemen
298
Het recht hebben om iets te ontvangen of te doen * Aanspraak kunnen maken op iets * Gerechtigd zijn tot
recht hebben op
299
Een overeenkomst bereiken / het eens worden * Een afspraak maken * Een schikking treffen
tot een akkoord komen
300
Een einde maken aan een oorlog of conflict door middel van een overeenkomst * Vrede bewerkstelligen * Een vredesverdrag tekenen
vrede sluiten