Hoofstuk 1 Flashcards

(26 cards)

1
Q

primaire behoeften

A

de noodzakelijke levensbehoeften zoals voeding, kleding en woonruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

prioriteiten stellen

A

je kiest voor jezelf welke behoeften jij het belangrijkst vind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

schaars

A

iets is schaars als er middelen nodig zijn om de te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

secundaire behoeften

A

alle overige behoeften die je leven beter of prettiger maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

vrije goederen

A

goederen waarover je zomaar kunt beschikken, zoals lucht, zonlicht en regenwater

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welvaart

A

de mate waarin je in je behoeften kunt voorzien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

zelfvoorziening

A

je voorziet in je behoeften door goederen voor eigen gebruik zelf te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

commerciële reclame

A

reclame om meer producten te verkopen en daar geld aan te verdienen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

doelgroep

A

een groep consumenten voor wie een product of boodschap bedoeld is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ideële reclame

A

reclame om mensen informatie te geven over eigenschappen en prijs van een product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

marketing

A

alles wat bedrijven doen om hun product te verkopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

marketingmix

A

de marketinginstrumenten: product, prijs, plaats, promotie, personeels en presentatie beleid. 6 P’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

merk reclame

A

reclame om een merknaam bekender te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

begroting

A

een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

budgetteren

A

je inkomsten en uitgaven op elkaar afstemmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

degelijkste uitgaven

A

huishoudelijke uitgaven, zoals in de supermarkt, persoonlijke verzorging, cadeautjes en uitgaan

17
Q

incidentele uitgaven

A

uitgaven die je niet zo vaak doet, zoals voor vakantie of huishoudelijke apparaten

18
Q

nibud

A

nationaal instituut voor budget voorlichting. het nibud geeft voorlichting over hoe je je in inkomsten en uitgaven het best op elkaar kunt afstemmen

19
Q

reserveren

A

je zet geld opzij om later een bepaalde grote uitgave te kunnen betalen

20
Q

soorten inkomens

A
  • inkomen uit arbeid: loon of salaris
  • inkomen uit bezit: huuropbrengst, rente op spaargeld
  • overdrachtsinkomen: uitkeringen, zak of kleedgeld
21
Q

vaste lasten

A

de uitgave die je met een vaste regelmaat moet betalen, zoals huur of abonnementen

22
Q

CBS

A

centraal bureau voor de statistiek. het CBS verzamelt allerlei informatie, onder andere over economische veranderingen

23
Q

deflatie

A

een algemene daling van prijzen

24
Q

indexcijfer

A

een getal dat een producentuele verandering laat zien ten opzichte van een afgesproken periode, het basisjaar

25
inflatie
een algemene stijging van prijzen.
26
koopkracht
de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen