Hoorcollege 2: epidemiologie, verloop en risicofactoren van PS'en Flashcards

Gebaseerd op de dia's, mijn aantekeningen en een samenvatting (196 cards)

1
Q

waarom is kennis over epidemiologie, beloop en risicofactoren van persoonlijkheidsstoornissen belangrijk?

A

noodzakelijk voor detectie, preventie en effectieve behandeling van PS’en

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waardoor variëren prevalentiecijfers?

A
  1. populatie
  2. type beoordelaar
  3. type beoordeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

uit de meta-analyse van Zimmerman et al, 2018, welke PS heeft de hoogste prevalentie?

A

obsessief-compulsief –> 3.2%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

uit de meta-analyse van Zimmerman et al, 2018, welke PS heeft de laagste prevalentie?

A

schizotypisch –> 0.6%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

uit de meta-analyse van Zimmerman et al, 2018, welke groep heeft vaker paranoïde PS?

A

Personen met een lagere opleiding en personen met familieleden met schizofrenie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

uit de meta-analyse van Zimmerman et al, 2018, welke groep heeft vaker schizoïde PS?

A

2x zo vaak voor bij mannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

uit de meta-analyse van Zimmerman et al, 2018, welke groep heeft vaker histrionische PS?

A

vrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

uit de meta-analyse van Zimmerman et al, 2018, welke groep heeft vaker antisociale PS?

A
  • mannen 4 x meer
  • instabiel huwelijk en beroep
  • lage opleiding
  • 50% van de mensen in de gevangenis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

uit de meta-analyse van Zimmerman et al, 2018, welke groep heeft vaker borderline PS?

A

jongeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

uit de meta-analyse van Zimmerman et al, 2018, welke groep heeft vaker narcistische PS?

A

mannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

uit de meta-analyse van Zimmerman et al, 2018, welke groep heeft vaker afhankelijke PS?

A

vrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

uit de meta-analyse van Zimmerman et al, 2018, welke groep heeft vaker obsessief-compulsief PS?

A

mannen (in oudere studies)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

uit de meta-analyse van Zimmerman et al, 2018, welke PS’en komen vaker voor bij mannen?

A
  1. schizoïde
  2. antisociale
  3. narcistische
  4. obsessief-compulsief (in oudere studies)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

uit de meta-analyse van Zimmerman et al, 2018, welke PS’en komen vaker voor bij vrouwen?

A
  1. histrionisch
  2. afhankelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

uit de meta-analyse van Zimmerman et al, 2018, welke PS’en komen vaker voor bij mensen met een lagere opleiding?

A
  1. paranoïde
  2. antisociale
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke 3 PS’en hebben de meeste vermindering in kwaliteit van leven?

A
  1. schizotypisch
  2. bordeline
  3. vermijdend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welke 2 PS’en worden het minst gerelateerd aan beperkingen in het functioneren?

A
  1. obsessief-compulsief
  2. histrionisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoeveel % van de BPS-patiënten herstelde van deze diagnose + functioneerden beroepsmatig en sociaal goed?

A

50% –> Gunderson et al, 2011

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hoe stabiel zijn PS’en?

A
  • ze zijn stabieler dan klinische stoornissen (zoals angst of depressie)
  • onderliggende eigenschappen (zoals neuroticisme) zijn vrij stabiel
  • beperkingen in het functioneren van mensen met PS’en is vrij stabiel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

binnen cluster A, welke PS heeft de laagste prevalentie?

A

schizotypisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

binnen cluster A, welke PS heeft de hoogste prevalentie?

A

paranoïde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

binnen cluster B, welke PS heeft de laagste prevalentie?

A

narcistisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

binnen cluster B, welke PS heeft de hoogste prevalentie?

A

histrionisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

binnen cluster C, welke PS heeft de laagste prevalentie?

A

afhankelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
binnen cluster C, welke PS heeft de hoogste prevalentie?
obsessief-compulsief
26
bij welke PS is context van invloed?
antisociale PS
27
Wat is IRB?
project om weer snel te participeren na de behandeling
28
wanneer wordt borderline PS als ergst ervaren?
in de 20er jaren
29
Factoren die in verband worden gebracht met slechte resultaten en zelfdoding bij borderline PS patiënten:
1. emotioneel en seksueel misbruik door opvoeders 2. traumatische ervaringen op volwassen leeftijd 3. familiegeschiedenis van voltooide zelfdoding 4. slechte sociale cohesie/kleine sociale steun/groep
30
zijn goede uitkomsten voor mensen met borderline PS gerelateerd aan het zoeken naar of vermijden van intieme relaties?
vermijden van
31
Waarom blijkt voor een aanzienlijk aantal patiënten met BPS een goede uitkomst gerelateerd aan vermijden van intieme relaties?
de kern van BPS is angst om verlaten te worden, hebben ze geen relatie, dan hebben ze minder last van die angst
32
wat voorspelt antisociaal gedrag op volwassen leeftijd?
delinquent gedrag in de jeugd
33
leidt herhaaldelijk antisociaal gedrag in de kindertijd of adolescentie altijd/vaak tot antisociaal gedrag als volwassene?
nee, vaak niet
34
4 sterkste voorspellers van crimineel of gewelddadig gedrag op volwassen leeftijd
1. lage opleiding van de ouders 2. slecht ouderlijk toezicht 3. slechte opvoedingsvaardigheden 4. grote gezinsgrootte
35
wat hebben de 4 sterkste voorspellers van crimineel of gewelddadig gedrag op volwassen leeftijd met elkaar gemeen?
- minder aandacht en (pedagogische) betrokkenheid tot het kind - gebrek van aanleren van basisregels en grenzen door ouders
36
als je kijkt naar het beloop van antisociale PS, wat overlapt dan met borderline PS?
--> een afname van symptomen over tijd, gerelateerd aan afname van impulsiviteit
37
wat vind je als je antisociale mannen onder de 40 jaar vergelijkt met de normale populatie?
dan zie je dat de antisociale mannen jonger dan 40 jaar een buitensporig hoog risico op vroegtijdig overlijden hebben (geweld, hart- en vaatziekten (24% sterftecijfer) in vergelijking met individuen uit de algemene bevolking
38
3 factoren die verband houden met een goed resultaat bij mensen met antisociale PS
1. werkstabiliteit 2. geen alcoholmisbruik 3. stabiel huwelijk
39
bij mensen met antisociale PS, welke 2 aspecten kunnen in verband worden gebracht met symptomen op latere leeftijd?
1. vroeg middelenmisbruik 2. ernstiger antisociaal gedrag
40
waar of niet waar: volgens Tyrer (2005) zijn er aanwijzingen dat de cluster C PS minder uitgesproken wordt naarmate de leeftijd toeneemt
niet waar, Er zijn aanwijzingen dat de cluster C PS méér uitgesproken wordt naarmate de leeftijd toeneemt
41
wat blijkt op psychopathologisch vlak bij mensen met vermijdende PS?
Individuen met vermijdende PS waren 12 jaar later ernstiger depressief
42
Bij welke groep komt obsessief-compulsieve PS vaker voor: jongere of oudere leeftijdsgroepen?
oudere leeftijdsgroepen
43
Wat zou een mogelijke verklaring kunnen zijn voor het feit dat waar cluster A en B afnemen gedurende het leven, cluster C juist toeneemt?
er komt o.a. bevestiging voor de patronen vb: secuur met je werk omgaan wordt vaak aangemoedigd --> obsessief-compulsieve PS in stand gehouden
44
is er bewijs voor toename van PS in Westerse culturen door prestatie en individualistische cultuur?
nee
45
Hoe kan je leefomgeving een risicofactor zijn voor het ontwikkelen van antisociale PS?
in ghetto opgroeien --> meer toegang tot drugs & meer crimineel gedrag door moeite doen om aan drugs te raken
46
wat bleek uit NESARC-onderzoek (Grant et al., 2004)?
- PS-percentages ligt het hoogt bij Afro-Amerikanen (16,6%), dan bij blanken (14,6) of Latijns-Amerikanen (14%) of Aziaten (10%)
47
Bij welke culturele/etnische groep komt borderline PS vaker voor volgens onderzoek van Chavira et al. (2003)?
Latijns-Amerikaanse, meer dan bij blanke of Afro-Amerikaanse
48
Bij welke culturele/etnische groep komt schizotypische PS vaker voor volgens onderzoek van Chavira et al. (2003)?
Afro-Amerikanen
49
welke PS komt vaker voor bij slechte leefomstandigheden?
antisociale PS
50
volgens onderzoek van Grant et al. (2012), bij welke 2 etnische groepen kom obsessief-compulsieve PS MINDER vaak voor?
1. Hispanics 2. Aziatische Amerikanen
51
op welke plaatsen komt antisociale PS vaker voor?
vooral in de binnensteden
52
welke 3 aspecten zijn gerelateerd aan antisociale PS?
1. slechte leefomstandigheden 2. middelenmisbruik 3. verslaving
53
wat kan o.a. een rol spelen bij de prevalentiecijfers, anders dan cultuur?
- opleiding - slechte leefomstandigheden - middelenmisbruik - sociaaleconomische factoren - beschikbaarheid van behandelingsfaciliteiten
54
wat kan een rol spelen bij de diagnose van PS'en ?
culturele voorkeur of beoordeling
55
de criteria van welke 2 PS'en kunnen worden beschouwd als stereotiepe trekken voor vrouwen?
1. afhankelijke PS 2. theatrale PS
56
de criteria van welke 3 PS'en kunnen worden beschouwd als stereotiepe trekken voor mannen?
1. obsessief-compulsieve PS 2. narcistische PS 3. antisociale PS
57
op welke 3 factoren van de BIG-FIVE scoren vrouwen hoger dan mannen?
1. extraversie 2. agreeableness/vriendelijkheid 3. neuroticisme
58
met welke 2 PS'en worden vrouwen eerder gediagnostiseerd?
1. borderline PS 2. theatrale PS
59
met welke 2 PS'en worden mannen eerder gediagnostiseerd?
1. antisociale PS 2. narcistische PS
60
comorbiditeit betekenis
samen voorkomen met andere aandoeningen
61
comorbiditeit: wat blijkt uit onderzoek van Togerson et al., 2001?
meer dan 25% van de mensen met een PS hadden minstens een andere PS
62
comorbiditeit: wat blijkt uit onderzoek van McGlashan et al., 2000?
gemiddeld 1,4 PS
63
comorbiditeit: wat blijkt uit onderzoek van Coid et al., 2006?
- 54% had één PS, - 22% had twee PS, - 11% had 3 PS, - 14% had 8 PS
64
comorbiditeit: wat blijkt uit onderzoek van Bornstein, 2012?
Afhankelijk en theatraal worden geassocieerd met borderline
65
comorbiditeit: wat blijkt uit onderzoek van Grant et al., 2005?
vermijdende PS is sterk co-occurent met afhankelijke PS en minder met obsessief-compulsieve PS
66
comorbiditeit: wat blijkt uit onderzoek van Fossati e.a., 2001?
Schizotypisch is gerelateerd aan paranoïde en schizoïde PS
67
is comorbiditeit eerder regel of eerder uitzondering in de klinische populatie?
eerder regel
68
hoeveel van de mensen met een PS heeft minstens één levenslange andere psychische stoornis?
50%
69
Schizotypische PD in de adolescentie voorspelt wat op latere leeftijd?
1. schizofrenie 2. schizoaffectieve stoornis 3. bipolaire stoornis
70
aan welke 2 PS'en is ADHD sterk gerelateerd?
1. antisociale PS 2. borderline PS
71
waarom is ADHD sterk gerelateerd aan antisociale PS en borderline PS?
door impulsiviteit
72
met welke 2 clusters komt autisme vaak samen voor?
1. cluster a 2. cluster c
73
met welke PS komt autisme het vaakst samen voor?
obsessief-compulsieve PS
74
waardoor komt autisme samen voor met cluster-A PS'en en cluster-C PS'en?
door interpersoonlijke moeilijkheden
75
waarom is somatisatiestoornis gerelateerd aan antisociale, BPS, theatrale, vermijdende, afhankelijke en narcistische PS?
gerelateerd aan problemen met het reguleren van emoties
76
bij welke 2 PS'en is misbruik en afhankelijkheid van middelen hoog?
1. borderline PS 2. antisociale PS
77
2/3 van de borderline PS en 70% van de antisociale patiënten hebben een stoornis in ...
middelenmisbruik
78
hoe hoog is het % mensen met PS bij bij mensen met middelenmisbruik en gokstoornissen?
40-50%
79
waardoor heeft 2/3 van de borderline PS en 70% van de antisociale patiënten hebben een stoornis in middelenmisbruik?
Vermoedelijk gerelateerd aan: 1. genetische impulsontremmingsproblemen/verminderde executieve besluitvorming, 2. En / of een ongunstige familiale opvoeding/traumatische gebeurtenissen die leiden tot misbruik als copingmechanisme.
80
hoeveel % van de mensen met een angststoornis heeft een PS?
35-52%
81
bij welk cluster PS'en komt het vaakst een angststoornis voor?
cluster C
82
bij welk cluster PS'en komt het minst vaakst een angststoornis voor?
cluster A
83
welke PS en welke soort angststoornis hebben een hoge comorbiditeit?
vermijdende PS en sociale angststoornis
84
bij welke 3 PS'en komt PTSS het meest voor?
1. borderline 2. vermijdende 3. paranoïde
85
waar of niet waar: PS in late volwassenheid verhoogt risico op agorafobie, gegeneraliseerde angststoornis, obsessieve-compulsieve stoornis, paniekstoornis.
niet waar: PS in late ADOLESCENTIE verhoogt risico op agorafobie, gegeneraliseerde angststoornis, obsessieve-compulsieve stoornis, paniekstoornis.
86
hoeveel % van de mensen met stemmingsstoornissen heeft minstens 1 PS?
40-50%
87
waar kunnen PS'en aan bijdragen op psychopathologisch vlak?
aan een verhoogd risico op de ontwikkeling of herhaling van depressieve stoornissen
88
Bij bipolaire stoornis komt welk cluster het vaakst voor?
cluster C net iets meer dan cluster B
89
welk cluster is vooral gerelateerd aan stemmings- en angststoornissen (met name afhankelijke PD en vermijdende PD)?
vooral cluster C, maar niet beperkt tot dit cluster
90
welke 2 PS'en zijn sterkst gerelateerd aan dysthymie, manie, paniekstoornis met agorafobie, sociale fobie en gegeneraliseerde angststoornis?
1. paranoïde PS 2. schizoïde PS
91
welke 2 PS'en het sterkst geassocieerd met manie, paniekstoornis met agorafobie, sociale fobie en gegeneraliseerde angststoornis?
1. histrionische PS 2. antisociale PS
92
met welke eetstoornis heeft borderline PS overlap?
met boulimia
93
met welke eetstoornis heeft cluster-C PS overlap?
anorexia
94
waarvoor staat het p-niveau?
het ernstniveau
95
wat zijn de 5 theoretische modellen voor het verklaren van comorbiditeit?
1. kwetsbaarheidsmodel 2. continuïteitsmodel 3. complicatiemodel 4. co-effectmodel/gedeeld risicomodel 5. attenuatiemodel
96
wat houdt het kwetsbaarheidsmodel in?
persoonlijkheidsstoornis is risicofactor voor de ontwikkeling van syndroomstoornissen
97
voorbeeld van het kwetsbaarheidsmodel:
cluster-C predisponeert/is risicofactor voor ontwikkeling van angst- en stemmingsstoornissen
98
wat houdt het continuïteitsmodel in?
persoonlijkheidsstoornissen worden gezien als subklinische manifestaties van een zich langzaam ontwikkelende syndroomstoornis
99
voorbeeld van het continuïteitsmodel:
schizotypisch kan individuen predisponeren voor schizofrenie/een vroege uiting zijn van schizofrenie
100
wat houdt het complicatiemodel in?
persoonlijkheidsstoornis ontwikkelen zich als gevolg van een blijvende syndroomstoornis
101
voorbeeld van het complicatiemodel:
Angststoornis in kindertijd verhoogt het risico op een vermijdende PS op latere leeftijd
102
wat houdt het co-effectmodel/gedeeld risicomodel in?
PS en klinische stoornissen zijn twee afzonderlijke structuren, maar komen samen voor als gevolg van een DERDE GEMEENSCHAPPELIJKE FACTOR of oorzakelijk proces
103
voorbeeld van het co-effectmodel/gedeeld risicomodel:
middelenmisbruik en BPS als gevolg van erfelijke impulsproblemen of fysiek en seksueel misbruik
104
wat houdt het attenuatiemodel in?
beide stoornissen zijn alternatieve uitingen van dezelfde genetische of constitutionele kwetsbaarheid + nemen allebei een punt in op een spectrum
105
voorbeeld van het attenuatiemodel:
BPS en stemmingsstoornissen kunnen verschillende punten innemen langs een gemeenschappelijk affectief of depressief spectrum
106
welk model zien we hier: persoonlijkheidsstoornis is risicofactor voor de ontwikkeling van syndroomstoornissen
kwetsbaarheidsmodel
107
welk model zien we hier: persoonlijkheidsstoornissen worden gezien als subklinische manifestaties van een zich langzaam ontwikkelende syndroomstoornis
continuïteitsmodel
108
welk model zien we hier: persoonlijkheidsstoornis ontwikkelen zich als gevolg van een blijvende syndroomstoornis
complicatiemodel
109
welk model zien we hier: PS en klinische stoornissen zijn twee afzonderlijke structuren, maar komen samen voor als gevolg van een DERDE GEMEENSCHAPPELIJKE FACTOR of oorzakelijk proces
co-effectmodel/gedeeld risicomodel
110
welk model zien we hier: beide stoornissen zijn alternatieve uitingen van dezelfde genetische of constitutionele kwetsbaarheid + nemen allebei een punt in op hetzelfde spectrum
attenuatiemodel
111
welk model zien we in dit voorbeeld hier: BPS en stemmingsstoornissen kunnen verschillende punten innemen langs een gemeenschappelijk affectief of depressief spectrum
attenuatiemodel
112
welk model zien we in dit voorbeeld hier: middelenmisbruik en BPS als gevolg van erfelijke impulsproblemen of fysiek en seksueel misbruik
co-effectmodel/gedeeld risicomodel
113
welk model zien we in dit voorbeeld hier: Angststoornis in kindertijd verhoogt het risico op een vermijdende PS op latere leeftijd
complicatiemodel
114
welk model zien we in dit voorbeeld hier: schizotypisch kan individuen predisponeren voor schizofrenie/een vroege uiting zijn van schizofrenie
continuïteitsmodel
115
welk model zien we in dit voorbeeld hier: cluster-C predisponeert/is risicofactor voor ontwikkeling van angst- en stemmingsstoornissen
kwetsbaarheidmodel
116
welke van de theoretische modellen om comorbiditeit te verklaren wordt het vaakst egbruikt?
het kwetsbaarheidsmodel
117
etiologie betekenis
oorzakenleer, waardoor komt ...?
118
wat is de belangrijkste etiologie van PS'en?
gen-omgevingsinteractie
119
noem 6 risicofactoren voor persoonlijkheidsstoornissen:
1. genen 2. temperament 3. socialisatieprocessen 4. perinatale factoren 5. tegenspoed in de kindertijd 6. ouderschap/hechtingsstijlen
120
Persoonlijkheidsstoornissen worden beschreven door DSM-5 symptomen en gekaraktiseerd door:
1. affectieve/impulsieve neigingen 2. onderliggende cognities en cognitieve schema's over zichzelf/anderen 3. interpersoonlijke/sociale gedragspatronen
121
wat is de erfelijkheidsgraad voor cluster-A PS'en?
0.21-0.26
122
hoe is schizotypische PS genetisch gekoppeld?
aan schizofrenie + verhoogde kans op schizofrenie
123
waar of niet waar: er is bewijs dat de schizotypische, schizoïde en paranoïde PS'en genetisch met elkaar verbonden zijn.
niet helemaal waar: er is tegenstrijdig bewijs
124
wat is de range van erfelijkheidsgraad binnen cluster B?
31-41%
125
wat is de erfelijkheidsgraad van antisociale PS?
41%
126
wat is de erfelijkheidsgraad van borderline PS?
37%
127
wat is de erfelijkheidsgraad van theatrale PS?
31%
128
wat is de erfelijkheidsgraad van narcistische PS?
35%
129
Binnen cluster-B, welke PS heeft de hoogste erfelijkheidsgraad?
antisociale PS
130
Binnen cluster-B, welke PS heeft de laagste erfelijkheidsgraad?
theatrale PS
131
waar of niet waar: Eerstegraads familieleden van personen met borderline PS hebben een tweevoudig verhoogd risico op borderline PS
niet waar: Eerstegraads familieleden van personen met borderline PS hebben een DRIEvoudig verhoogd risico op borderline PS
132
is er bewijs voor een specifiek gen gerelateerd aan BPS?
nee, geen bewijs
133
hoe houdt genotype verband met de ontwikkeling van PS'en?
- Sommige genotypes kunnen de gevoeligheid van kinderen voor negatieve omgevingsfactoren zoals fysieke mishandeling verhogen, terwijl andere genotypes de weerstand van kinderen tegen trauma's kunnen bevorderen - dus: genotype kan kinderen gevoelig maken voor ontwikkeling van PS'en of ze juist sterk maken tegen trauma
134
hoeveel % van het risico op antisociaal gedrag is gerelateerd aan genen?
56%
135
welke genen zijn gerelateerd aan antisociaal gedrag?
- dopamine-genen - (MAO-A polymorfisme)
136
Wat werkt versterkend bij mensen met dopamine-genen en (MAO-A polymorfisme) en de ontwikkeling van antisociaal gedrag?
de omgeving: aanwezigheid van mishandeling in de kindertijd
137
Wat zou een voorloper kunnen zijn van sociale angst in de adolescentie en - in ernstigere gevallen - vermijdende PS op volwassen leeftijd?
gedragsremming in de kindertijd
138
Binnen cluster-C, welke PS heeft de laagste erfelijkheidsgraad?
obsessief-compulsieve PS
139
Binnen cluster-C, welke PS heeft de hoogste erfelijkheidsgraad?
vermijdende PS
140
wat is de erfelijkheidsgraad van obsessief-compulsieve PS?
27%
141
wat is de erfelijkheidsgraad van vermijdende PS?
37%
142
wat is de erfelijkheidsgraad van afhankelijke PS?
30%
143
waar zijn dopamine receptoren (DRD4 en DRD3) aan gerelateerd?
vermijdende en dwangmatige PS kenmerken bij depressieve personen
144
waar is D3 dopamine receptor Gly/Gly genotype aan gerelateerd?
obsessieve-compulsieve PS, verhoogd risico 2.4
145
wat is de conclusie die je kan trekken over erfelijkheid in persoonlijkheidsstoornissen?
- er is een zekere maat van erfelijkheid, maar onderzoek is beperkt - met name de genen in INTERACTIE met omgeving van invloed
146
Cloninger’s Biosociale Theorie
volgens dit model is persoonlijkheid een multidimensionaal construct dat bestaat uit temperaments- en karakterfactoren
147
volgens dit model is persoonlijkheid een multidimensionaal construct dat bestaat uit temperaments- en karakterfactoren
Cloninger’s Biosociale Theorie
148
wat zijn de 4 genetische temperamentsfactoren van Cloningers biosociale model?
1. harm-avoidence 2. novelty seeking 3. reward dependence 4. persistence
149
Cloningers biosociale model: temperamentsfactoren: wat is harm-avoidance?
het inhibieren van reacties op vervelende stimuli om straf te ontlopen
150
met welk biologisch systeem is harm-avoidance gerelateerd?
het serotenerge systeem
151
Cloningers biosociale model: temperamentsfactoren: wat is novelty-seeking?
gedragsactivatie op nieuwe stimuli die leiden tot het nastreven van beloning en het ontsnappen aan straf
152
met welk biologisch systeem is novelty-seeking gerelateerd?
dopaminerge systeem
153
Cloningers biosociale model: temperamentsfactoren: wat is reward dependence?
de neiging om positief te reageren op geconditioneerde beloningssignalen die het gedrag in stand houden
154
met welk biologisch systeem is reward dependence gerelateerd?
gemedieerd door noradrenerge activiteit
155
Cloningers biosociale model: temperamentsfactoren: wat is persistence?
doorzettingsvermogen ondanks frustratie en vermoeidheid
156
hoe scoort cluster A op de temperamentsfactoren van Cloningers biosociale model?
lage reward dependence --> minder prikkels zoeken
157
hoe scoort cluster B op de temperamentsfactoren van Cloningers biosociale model?
hoge novelty seeking --> op zoek naar prikkels
158
hoe scoort cluster C op de temperamentsfactoren van Cloningers biosociale model?
hoge harm-avoidance --> vermijdend gedrag
159
welk cluster scoort hoog op harm-avoidance (temperamentsfactoren van Cloningers biosociale model)?
cluster C
160
welk cluster scoort laag op reward-dependence (temperamentsfactoren van Cloningers biosociale model)?
cluster A
161
welk cluster scoort hoog op novelty-seeking (temperamentsfactoren van Cloningers biosociale model)?
cluster B
162
wat zijn de 3 karakterfactoren van Cloningers biosociale model?
1. self-directiveness 2. cooperativeness 3. self-transcendence
163
Cloningers biosociale model: karakterfactoren: wat is self-directiveness?
- zelfacceptatie - zelfbepaling - controle over adaptief gedrag in situaties
164
Cloningers biosociale model: karakterfactoren: wat is cooperativeness?
- acceptatie van anderen
165
Cloningers biosociale model: karakterfactoren: wat is self-transcendence?
- mate waarin iemand zich deel voelt uitmaken van de natuur, het universum in het algemeen, geassocieerd met spiritualiteit
166
welke factoren van Cloningers biosociale model blijken sterk samen te hangen met de aanwezigheid van PS?
de karakterfactoren self-directiveness en cooperativeness
167
met welke symptomen en welke PS wordt het slecht functioneren van het serotonerge systeem, met name het 5HT-systeem gerelateerd?
- impulsiviteit - automutilatie - affectieve instabiliteit --> borderline PS
168
Mishandeling in de vroege kinderjaren kan leiden tot sensitisatie in welk neurobiologisch systeem?
sensitisatie van de hypothalamus-hypofyse-bijnieras (HPA-as)
169
wat gebeurt er als de hypothalamus-hypofyse-bijnieras sesitief is (door bijvoorbeeld minshandeling in de vroege kinderjaren)?
hypersecretie van corticotropine releasing factor (CRF), waardoor het cortisolniveau toeneemt
170
wat voor invloed heeft een te hoog cortisolniveau op het 5HT-systeem?
een te hoog cortisolniveau zorgt ervoor dat de serontonerge activiteit afgeremd wordt
171
Kindermishandeling is gerelateerd aan hyperresponsiviteit van welke hormoonafgifte?
ACTH (adrenocorticotroop hormoon)
172
wat voor medicijnen zouden kunnen helpen bij bordeline PS patiënten?
serotonineheropnameremmers (SSRI's)
173
hoe werkt de stress-respons-cyclus?
1. Door een stressor wordt de hypothalamus geactiveerd om CRH (= corticotropin-releasing hormone) vrij te geven aan de hypofyse. 2. Die op zijn beurt ACTH (= adrenocorticotropic hormone) vrijgeeft aan de bijnieren. 3. Bijnieren produceren die cortisol.
174
BPD : verstoringen in neurotransmittersystemen van:
1. opioïden (plezier en verzachting) 2. oxytocine 3. vasopressine (agressieregulatie)
175
waar of niet: Kleinere hippocampus- en kleinere amygdala-volumes bij BPS
waar
176
Impulsiviteit en suïcidaal gedrag zijn gerelateerd aan een verminderde werking van welk systeem?
serotenerge systeem
177
welke neurobiologische systemen zijn mogelijk verstoord/verminderd bij mensen met antisociale PS?
1. serotenerge ontregeling --> agressieregulatieproblemen 2. noradrenaline verstoord 3. frontale kwab --> agressie en antisociaal gedrag + verminderd executief functioneren 4. paralimbische systeem
178
schizotypische PS wordt gerelateerd met deze neurobiologische factoren:
1. abnormaliteit in het cingulate systeem (affect, geheugen, executief functioneren) 2. verminderde grijze stof in de prefrontale en temporale cortex
179
patiënten van welke PS rapporteerden hogere percentages van kindermisbruik?
borderline PS
180
welke PS is minder geassocieerd met kindermishandeling en ouderlijke verwaarlozing?
afhankelijke PS
181
wanneer ontstaan antisociale gedragsproblemen?
wanneer genetisch kwetsbare kinderen in een gezinsomgeving terechtkomen waarin ze worden mishandeld
182
wat is gehechtheid?
een langdurige band die wordt gekenmerkt door de neiging om de nabijheid van een volwassene te zoeken en te behouden om zich veilig en geborgen te voelen
183
wat is veilige hechting?
- ontvangt consistente gevoelige zorg, - reageert zelfverzekerd flexibel op zichzelf en anderen - positieve kijk op zelf + anderen
184
wat is Afwijzend vermijdende hechting?
- verzorger wijst de gevoelens en behoeften van het kind af, - kind leert eigen gevoelens en behoeften te onderdrukken - positief zelfbeeld + negatief anderbeeld
185
wat is Angstig gepreoccupeerde hechting?
- ontwikkelt zich als reactie op inconsistente, behoeftige zorg; waardoor het kind een verhoogde gevoeligheid heeft voor angst, boosheid en behoeftigheid om verbonden te blijven met gehechtheidsfiguren - negatief zelfbeeld + positief anderbeeld
186
wat is onopgeloste hechting?
- komt voort uit dreigingen om verlaten, gekwetst of genegeerd te worden, of als gevolg van niets kunnen doen aan verlies of pijn - negatief zelf en anderbeeld
187
welke hechting heeft: positief zelf- en anderbeeld?
veilige hechting
188
welke hechting heeft: positief zelfbeeld en negatief anderbeeld?
afwijzend vermijdende hechting
189
welke hechting heeft: negatief zelfbeeld en positief anderbeeld?
angstig gepreoccupeerde hechting
190
welke hechting heeft: negatief zelf- en anderbeeld?
onopgeloste hechting
191
welke gehechtheidsstijl wordt gelinkt aan: narcistische en antisociale PS?
afwijzend vermijdende hechting
192
welke gehechtheidsstijl wordt gelinkt aan: obsessief-compulsieve, theatrale, borderline en schizotypische PS?
gepreoccupeerde
193
Patiënten met BPS worden vaker gekenmerkt door
onopgeloste hechting
194
welke PS'en gelinkt aan afwijzend vermijdende hechting?
narcistische en antisociale PS
195
welke PS'en gelinkt aan gepreoccupeerde hechting?
obsessief-compulsieve, theatrale, borderline en schizotypische PS
196
welke PS'en gelinkt aan onopgeloste hechting?
borderline