Hoorcollege 5 Flashcards

(38 cards)

1
Q

Loewi’s experiment

A

conclusie; transmissie van informatie tussen neuronen gebeurt via de chemische weg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

onderdelen van een neuro-chemische synaps

A
  • eindknop van presynaptische axon
  • synaptische spleet
  • postsynaptisch membraan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe werkt de communicatie tussen neuronen dan?

A
  • een actiepotentiaal gegenereerd door de presynaptische neuron leidt toto afgifte (exocytose) van een neurotransmitter vanuit de presynaptische eindknop in de presynaptische spleet
  • de neurotransmitter bindt zich aan het postsynaptische membraan en zorgt voor een verandering in het rustpotentiaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Neurotransmissie in 4 stappen

A
  1. aanmaak (synthese) en transport van neurotransmitters
    - Cellichaam (DNA, mRNA)
    - in eindknop van axon
  2. afgifte in neurotransmitters (release)
    - in reactie op een actiepotentiaal
    - afgifte in synaptische spleet (exocytose)
  3. Receptor actie op postsynaptische membraan (effect)
    - depolarisation
    - hyperpolarisatie
    - modulatie (inhibitie of excitatie)
  4. inactivatie
    - afvoer door diffusie uit de synaptische spleet
    - afbraak door enzymen
    - heropname in presynaptische cel
    - opname door gliacellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Quantum

A

inhoud van 1 synaptische blaasje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoeveelheid afgegeven neurotransmitters hangt af van

A

Calcium influx in eindknop
aantal blaasjes dat ‘voor anker’ ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

axo-dendritisch

A

van axon naar dendrieten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

axo-somatisch

A

van axon naar cellichamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Exciterende synapsen

A
  • op dendrieten
  • hoge dichtheid
  • ronde synaptische blaasjes
  • brede synaptische spleet
  • grote actieve zone
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Inhiberende synapsen

A
  • op cellichaam
  • platte synaptische blaasjes
  • lage dichtheid
  • smalle synaptische spleet
  • kleine actieve zoen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat bepaald of er inhibitie of excitatie plaatsvind?

A

het type receptor, niet de neurotransmitter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een ‘klassieke neurotransmitter brengt eren potentiaalverschil teweeg op;

A

het postsynaptische membraan, EPSP, IPSP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De term neurotransmitter wordt tegenwoordig ook gebruikt voor stoffen die;

A
  • de structuur van de synaps veranderen
  • zich van post- naar presynaptische membraan verplaatsen (beweging in tegengestelde richting)
  • alleen werkzaam zijn in combinatie met andere stoffen (cocktail)
  • zowel neurotransmitters als hormoon fungureren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Classificatie van neurotransmitters

A
  1. kleine molecuul transmitters
  2. peptide transmitters
  3. lipide transmitters
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kleien molecuul transmitters

A
  • Acetylcholine
  • Dopamines
  • Norepinephrine
  • Serotonine

Meestal uit voedingsstoffen (bijna kant-en-klaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Acetylcholine (neurotransmitter)

A

wordt door enzymen gesynthetiseerd uit;
- acetaat (azijn, citroensap)
- Choline (eigeel, avocado, zalm, olijfolie)

17
Q

Serotonine (neurotransmitter)

A

wordt gesynthetiseerd uit;
- L-trypofaan (varkensvlees, kalkoen, melk en bananen)

Reguleert o.a. de stemming en agressie, eetlust, opwinding, ademhaling en pijnperceptie

18
Q

GABA (neurotransmitter)

A

wordt gevormd door kleine modificatie van glutomaat

  • In grote hersenen en cerebellum -> glutonmaat excitatie, GABA inhibitie
  • In hersenstam en ruggenmerg -> glutonmaat excitatie, glycine inhibitie
19
Q

Dopamine, norepinephrine en epinephrine (neurotransmitter)

A

worden allemaal gesynthetiseerd uit dezelfde precursor;
- tyrosine (e.g. harde kaas, bananen)

20
Q

rate-limiting-factor

A

L-dopa - bepaald tempo waarin alle andere stoffen kunnen worden aangemaakt

21
Q

Peptide transmitters

A

korte ketens van aminozuren
- aangemaakt via transcriptie DNA en translatie mRNA
- fungeren als hormonen, stressreactie, hechting, eten en drinken en pijn

22
Q

Endogene oploide

A

beta-endorfine, metenkefaline, dynorfine

23
Q

exogenen oploiden

A

opium, morfine, diamorfine

24
Q

Lipide transmitters

A

belangrijkste; endocannabinoiden

25
endocannabinoiden
beïnvloeden eetlust, pijnperceptie, slaap, stemming, geheugen, angst en stress - dempen zowel excitatie als inhibitie
26
lonotrope receptoren (postsynaptisch)
trope - voortbewegen - bindingsplaats voor neuronen en ionenkanalen - direct effect, snelle fluctuaties - Snel - kunnen actiepotentiaal triggeren
27
Metabotrope receptoren (postsynaptisch)
- alleen bindingsplaats voor neurotransmitter - langzaam - indirect effect
28
acetycholine
remt hartslag (inhibitie) stimuleert spijsvertering (excitatie)
29
norepinephrine
- stimuleert hartslag (excitatie) - tempt spijsvertering (inhibitie)
30
Systemen CZS; Acetylcholine
waakzaamheid, aandacht, geheugen laag; alzheimer
31
Systemen CZS; Dopamine
nigostriate circuit - motoriek; laag = Parkinsons mesolimbisch circuit - beloning (hoog schizofrenie) - aandacht (laag adhd)
32
Systemen CZS; norepinephrine
emotionele toom (stemming) - laag = depressie of add - hoog = manie
33
Systemen CZS; serotonine
waakzaamheid tijdens beweging - hoog = schizofrenie - laag = depressie, OCD, SIDS, slaap apneu
34
Functie chemische synapsen
- maken neurale plasticiteit mogelijk - kunnen signalen versterken of verminderen - kunnen veranderen door ervaring = voorwaarde voor leren
35
Functie elektrische synapsen
- reguleren poorten (open of dicht) - maken uitwisseling van stoffen mogelijk tussen gliacellen en neuronen - kunnen clusters van neuronen synchroon laten vuren
36
Gap junctions
kunnen ionen beide richtingen op stromen
37
Habituatie (leren)
gewenning, vermindering van response na aanbieden van stimulus
38
Sensitisatie
verhoogde response van reactie stimulus serotonine afgifte door neuronen (gelinkt aan bepaalde context PTSD)