Hoorcollege 9 Flashcards

1
Q

onttovering

A

een deel van de mystiek van de werkelijkheid afhalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vier vormen van sociaal handelen (Weber)

A
  1. Doelrationeel handelen: Dit is zo effectief mogelijk je doel willen behalen. Deze vorm is
    vooral dominant in de economie.
  2. Waarderationeel handelen: Deze vorm van handelen begrenst het doelrationeel handelen.
    Waarden en normen begrenzen namelijk de rationaliteit. Vanuit doelrationele overwegingen is het wellicht rationeel om in een bepaald land te vestigen als bedrijf, maar vanwege het feit dat we kinderarbeid niet tolereren doen we dat niet.
  3. Affectief handelen: Dit is handelen op basis van affecties en liefde. Dit is de manier waarop
    we omgaan met kinderen en geliefden.
  4. Traditioneel handelen: Dit is handelen ‘zoals het hoort’. We gaan in de kerk trouwen omdat
    het hoort en we werken in dit bedrijf volgens aloude principes.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wereldbeschouwing (rationalisering niveau)

A

onttovering van de wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

collectief handelen (rationaliseringsniveau)

A

allerlei bedrijven proberen zo concreet mogelijk, met zo min mogelijk middelen, zo veel mogelijk doelen te behalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

individueel handelen (rationaliseringsniveau)

A

je wil allemaal zo efficiënt mogelijk je doelen bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de industriële revolutie

A

Er werden nieuwe energiebronnen gebruikt. De arbeid werd in deze periode gecentraliseerd in de fabrieken en de arbeider trokken naar deze fabrieken.
Er ontstond een massaproductie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

politieke revolutie

A

mensen krijgen stemrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wetenschappelijke revolutie

A

verklaringen zoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

liberaal kapitalisme

A

een stroming waarbij de overheid zich niet bemoeit met wat er op de werkvloer gebeurden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

georganiseerd kapitalisme

A

er ontstaat een verzorgingsstaat, waarin de overheid de burgers helpt die niet meer zelfvoorzienend zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

taylorisme

A

In het begin van de 20e eeuw zie je vormen van interne bedrijfsvoering ontstaan die meer letten op de kwaliteit van de arbeid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zegt het Keynesianisme

A

In tijden van crisis kan een overheid best even investeren om de economie draaiende te
houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is een informatie revolutie

A

van concrete producten naar ideeën gaan. Van mechanische vaardigheden naar communicatieve vaardigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

primaire sector

A

deel van de economie dat draait om landbouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de secundaire sector

A

in dit deel van de economie worden grondstoffen van de primaire sector verwerkt tot producten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de tertiaire sector

A

in deze economie worden voornamelijk diensten verleend zoals horeca of de kapper

17
Q

kapitalisme (economische stelsels)

A

De particulieren bezitten de rijkdommen en middelen die je nodig hebt om
goederen en diensten te kunnen produceren. De overheid bemoeit zich niet met de markt

18
Q

socialisme (economische stelsels

A

veel collectief bezit. Er zijn wel ingrepen van de overheid op de markt.

19
Q

verzorgingsstaat (economische stelsels

A

marktgerichte economie maar wel uitgebreide sociale welzijnsprogramma’s

20
Q

staatskapitalisme (economische stelsels)

A

er is sprake van veel particulier bezit, maar deze particuliere bedrijven werken wel samen met de overheid.

21
Q

sociaaldemocratisch regime (verzorgingsstaat type)

A

De staat zorgt voor een ruim vangnet en de burgers zijn amper afhankelijk van de markt.

22
Q

corporatistisch regime (verzorgingsstaten)

A

het opvangen van sociale risico’s is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de familie

23
Q

liberale regime (verzorgingsstaat

A

Op de markt komen vraag en aanbod elkaar tegen en volgens dit regime zullen daar dan ook de sociale risico’s moeten worden ingedamd. Er is dus een minimaal vangnet

24
Q

soorten politieke systemen (4)

A
  1. Monarchie: Er is één familie aan de macht en deze macht wordt doorgegeven binnen deze familie.
  2. Democratie: De macht van dit politieke systeem ligt bij het volk. Dit kan door middel van stemmen.
  3. Autoritarisme: De bevolking mag niet deelnemen aan de regering. Verder denkt deze
    regering ook niet aan de behoeften van het volk.
  4. Totalitarisme: Dit systeem beïnvloedt het dagelijks leven van de burgers. Denk hierbij aan een land als Noord-Korea. De regering heeft hier alle macht.
25
Q

het pluralistische model (machtsmodel)

A

Dit model is verbonden met het structureel functionalisme en gaat ervanuit dat de macht in de samenleving verdeeld is. Dit is functioneel, omdat het noodzakelijk is voor het voortbestaan van de samenleving

26
Q

machtselitemodel (machtsmodel)

A

Dit model is verbonden met de conflictsociologie en gaat ervanuit dat de
macht bij de rijke elite ligt.

27
Q

het marxistische politiek-economische model (machtsmodel)

A

In dit model wordt de politiek verklaard door
hoe het economisch stelsel functioneert in de samenleving.

28
Q

Taylor’s scientific management

A

een managementstroming die erop is gericht de winst van organisaties te verhogen door de productie zo efficiënt mogelijk te organiseren.

29
Q

bureaucratische inertie

A

Bureaucratische organisaties hebben de neiging om zichzelf in leven te houden. Deze
organisaties namelijk in het leven geroepen om iets te bereiken. In theorie kan je de
organisatie opheffen als die doel bereikt is. Dit gebeurt in praktijk niet en dan houdt de
organisatie aan iets vast als het doel al bereikt is.

30
Q

bureaucratisch ritualisme

A

Mensen in een bureaucratie denken niet meer aan waar deze organisatie over gaat

31
Q

ijzeren weten van de oligarchie door michel

A

De oligarchie is het idee dat velen worden geregeerd door enkelen omdat zij informatie voorstand hebben.

32
Q

mcdonaldisering

A

’het proces waarbij de principes van het fast-food restaurant steeds meer
sectoren van de Amerikaanse samenleving gaan domineren, evenals de rest van de wereld

33
Q

Cocakolonisatie

A

Dit is de globalisering van Amerika die door bedrijven zoals Coca Cola wordt geduwd. Niet vrijwillig

34
Q

de helende sociale bewegingen (op wie gericht en is het radicaal)

A

Deze zijn het minst bedreigend, want de brengen beperkte verandering teweeg en slaan alleen op een bepaald deel van de bevolking.

35
Q

bevrijdende sociale bewegingen (op wie gericht en is het radicaal)

A

Deze richten zich ook op specifieke individuen, maar willen radicale veranderingen teweeg brengen. Denk aan de AA organisatie.

36
Q

hervormende sociale bewegingen (op wie gericht en is het radicaal)

A

Deze richten zich op de gehele bevolking, maar brengen weinig radicale veranderingen met zich mee. Denk aan een de milieubeweging die probeert om iedereen klimaat bewuster te laten leven.

37
Q

revolutionaire sociale bewegingen (op wie gericht en is het radicaal)

A

Deze bewegingen richten zich op de gehele samenleving en brengen radicale veranderingen teweeg. Dit zijn bijvoorbeeld uiterst linkse of rechtse groepen met specifieke doelen.

38
Q

de deviatietheorie (sociale beweging verklaring)

A

Sociale bewegingen ontstaan als mensen zich achtergesteld voelen.