i en i week 3 Flashcards

(43 cards)

1
Q

Model

A

abstracte voorstelling van de werkelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

informatie verwerkend model componenten

A

Individu heeft beperkt aantal middelen die informatie kunnen verwerken
- Beperkte hoeveelheid; tijd, opslagruimte en mentale energie voor
informatieverwerking
- Informatie gaat door een systeem van opslagplaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe verloopt het informatie verwerkend model?

A

Zintuigelijke input –> zintuigelijk geheugen –> kortetermijngeheugen –> lange termijngeheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat betekent de selectiviteit in het informatie-verwerkend model?

A

Alleen informatie waar aandacht aan wordt besteed, gaat van het zintuiglijk geheugen naar het kortetermijngeheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Aandacht;

A

proces dat de informatiestroom van de zintuigelijke geheugenopslag naar
de kortetermijngeheugen opslag regelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

) Zintuigelijk geheugen

A

Informatie komt hier binnen
- Voor alle zintuigen geheugen
>belangrijkste voor horen en zien
- Richten op relevante zaken, en in de gaten houden irrelevante zaken
- Poort bepaalt welke informatie door mag
- Meeste informatie komt niet in het bewustzijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Korte Termijn geheugen

A

Of ‘werkgeheugen’
- Centrum van bewustzijn
- Belangrijkste werkplek geest
- De ‘processor’
- Informatie vervaagt snel
- Verschillende componenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is stroop taak en waarom is het lastig

A

-Woorden in andere kleuren
- Afremming nodig:
Je hersenen willen automatisch het woord lezen (snelle, automatische reactie), maar je moet jezelf afremmen en de kleur benoemen (langzame, bewuste reactie).
-inference effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Herinneren is een proces dat bestaat uit twee hoofdfasen

A
  • Encoding > opslaan
    • Retrieval > ophalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe is informatie in ons brein opgeslagen –> op welke twee manieren is dit beschikbaar

A

Impliciet = onbewust, niet in woorden te brengen, voorbeeld –> vaardigheden, klassieke conditionering, toegang is automatisch en moeiteloos, priming
expliciet = bewust, makkelijk uit te leggen, voorbeeld –> feiten en gebeurtenissen, toegang vereist bewuste inspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Langetermijngeheugen codeert twee soorten herinneringen

A

Labiele herinneringen:

Eerste, kwetsbare fase.
Afhankelijk van de hippocampus.
Gevoelig voor verstoring.
Stabiele herinneringen:

Latere, blijvende fase.
Opgeslagen in de hersenschors.
Moeilijker te vergeten of verstoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is de theorie van Aristoteles

A
  1. Assosiation by contiguity
    een psychologisch principe dat stelt dat ideeën of ervaringen die dicht bij elkaar in tijd of ruimte voorkomen, in de geest met elkaar verbonden raken.
  2. Association by simmilarity
    >items die een of meer eigenschappen gemeen hebben worden in het geheugen met
    elkaar verbonden, ongeacht of ze ooit samen zijn ervaren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zei james over reasoning and intelligence

A

Het vermogen om overeenkomsten te zien waar anderen ze niet zien, onderscheid de
‘uitstekende redenaars’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is het Dual processing theorie

A

een snel, automatisch systeem en een langzaam, bedachtzaam systeem. Deze theorieën benadrukken dat ons brein werkt op een continuüm, variërend van snel tot langzaam denken, afhankelijk van de situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zegt Galton over intelligentie

A

> Intelligentie; biologische capaciteit voor intellectuele resultaten
- Ligt in basiskenmerken van ons zenuwstelsel
- Erfelijk
- Mentale snelheid/ zintuigelijke scherpte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zegt Binet over intelligentie

A

Intelligentie; aangeboren, ontwikkeld door de omgeving
- Hogere orde-vaardigheden los met elkaar verbonden
- Geloofde heel erg in scholing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat zegt Sternberg over intelligentie

A

> Intelligentie; de mentale activiteiten die nodig zijn voor aanpassing aan, vormen en
selecteren van elke omgevingscontext

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat zei spearman over algemene intelligentie

A

G-factor =general intelligence
verklaart waarom mensen die goed presteren op één test, vaak ook goed presteren op andere tests

19
Q

wat zei Cartell over General intelligence

A

G bestaat uit twee delen
1. Fluid intelligence
Snel relaties zien in nieuwe situaties, ongeacht oefening
Biologisch bepaald
(geheugenruimte, verwerkingssnelheid, ruimtelijk denken)
2. Crystallized intelligence
Algemene kennis uit eerdere ervaringen
>Hangt af van fluid intelligence

20
Q

hebben fluid intelligence en crystallized intelligence te maken met leeftijd?

A

Veranderen met de leeftijd
Fluid; piek 20-25, neemt vervolgens af
Crystaliized; neemt toe tot 50, neemt vervolgens af

21
Q

Wat is priming en hoe werkt het?

A

Priming is de onbewuste activatie van informatie die al in het lange termijngeheugen aanwezig is. Bijvoorbeeld: Het zien van een colaflesje activeert associaties met frisdrank en dorst.

22
Q

Wat zijn de drie executieve functies in het werkgeheugen?

A

Updaten: Informatie in het korte termijngeheugen bijwerken.
Schakelen: Wisselen tussen taken of mentale processen.
Remmen: Ongewenste acties of gedachten onderdrukken.

23
Q

Hoe kunnen herinneringen vervormd worden?

A

Herinneringen kunnen vervormd worden door:

Sociale druk of suggestie.
Schema’s (bijv. ideeën over hoe een woonkamer eruitziet).
Scripts (bijv. hoe een kinderfeestje verloopt).

24
Q

Wat is het verschil tussen expliciet en impliciet geheugen?

A

Expliciet geheugen: Bewuste herinneringen (bijv. een verjaardag).
Impliciet geheugen: Onbewuste herinneringen (bijv. fietsen)

25
Wat is het verschil tussen echoïsch en iconisch geheugen?
Echoïsch geheugen: Kort auditieve informatie onthouden (ca. 10 seconden). Iconisch geheugen: Kort visuele informatie onthouden (ca. 0,5 second
26
Wat is inductief redeneren en welke bias komt vaak voor?
Je begint met specifieke feiten, observaties of voorbeelden. Je zoekt naar overeenkomsten of regelmatigheden in de waarnemingen. Op basis van deze patronen formuleer je een bredere generalisatie of theorie. voorbeeld: Waarneming: Elke zwaan die ik tot nu toe heb gezien is wit. Conclusie: Alle zwanen zijn wit Availability bias: Focussen op voorbeelden die makkelijk toegankelijk zijn, zoals denken dat vliegtuigen vaak neerstorten door media-aandacht.
27
Wat is deductief redeneren en geef een voorbeeld?
Deductief redeneren is logische conclusies trekken uit aannames. Voorbeeld: Algemene regel (premisse): Alle zoogdieren hebben longen. Specifieke situatie: Een dolfijn is een zoogdier. Conclusie: Een dolfijn heeft longen.
28
Wat is het verschil tussen fluid intelligence en crystallized intelligence?
Fluid intelligence: Snel nieuwe problemen oplossen zonder voorkennis. Crystallized intelligence: Gebruik van opgeslagen kennis en ervaring.
29
Wat is functional fixedness?
Functional fixedness is het probleem waarbij je vastzit aan de traditionele functie van een object. Voorbeeld: Een paperclip alleen zien als iets om papier vast te maken, en niet als een hulpmiddel om een slot te openen.
30
Wat zijn insight problems?
Problemen waarbij de oplossing plotseling komt door inzicht, zoals het verbinden van negen stippen met vier rechte lijnen zonder je pen op te tillen.
31
Wat is de erfelijkheid-coëfficiënt en wat betekent deze?
De erfelijkheid-coëfficiënt is de verhouding tussen variatie in een eigenschap door genen en de totale variatie. 0: Alles komt door de omgeving. 1: Alles komt door genen.
32
Wat is Baddeley’s bijdrage aan de psychologie?
Baddeley ontwikkelde het werkgeheugenmodel, dat bestaat uit: De fonologische lus (tijdelijke opslag van geluiden). Het visueel-ruimtelijk kladblok (tijdelijke opslag van beelden). De centrale bestuurder (coördineert en controleert de andere onderdelen)
33
Wat onderzocht Sperling met betrekking tot iconisch geheugen?
Sperling bestudeerde het iconisch geheugen door experimenten met letterroosters. Hij ontdekte dat mensen kort een groot aantal visuele stimuli kunnen onthouden, maar dat de informatie snel verdwijnt.
34
Wat onderzocht Wason in zijn studies over deductief redeneren?
Wason bestudeerde deductief redeneren en cognitieve biases met de Wason-selectietaak. Hij toonde aan dat mensen vaak moeite hebben met het logisch testen van aannames, zoals bij confirmation bias.
35
Wat zijn de Raven Progressive Matrices?
De Raven Progressive Matrices zijn een intelligentietest die abstract redeneren meet, zonder dat er voorkennis of taal nodig is. Ze worden vaak gebruikt om fluid intelligence te beoordelen.
36
Hoe kun je effectief informatie coderen voor het lange termijn geheugen?
Elaboratie: nieuwe informatie verbinden met bestaande kennis. Visualisatie: gebruik van schema's of plaatjes. Organisatie: chunken of ezelsbruggetjes maken.
37
Wat is inductief en deductief redeneren?
Inductie: generaliseren van observaties naar nieuwe principes (hypothese). Deductie: logische consequenties afleiden uit aannames (zoals een syllogisme).
38
Hoe beïnvloeden genen en omgeving intelligentie?
Erfelijkheids-coëfficiënt geeft aan in hoeverre variatie in intelligentie door genen wordt bepaald. Omgevingsinvloeden zijn echter cruciaal, vooral bij verschillen tussen groepen.
39
Wat is functional fixedness en hoe kun je dit overwinnen?
Functional fixedness is vastzitten aan het traditionele gebruik van een object. Dit kun je overwinnen door anders te denken, bijvoorbeeld door positieve emoties (broaden-and-build theory).
40
Anoetic
= Dit type geheugen werkt zonder bewuste aandacht. Je bent je niet
41
Autonoetic =
Dit type geheugen is verbonden met persoonlijke herinneringen en ervaringen. Het gaat om jezelf in een specifieke tijd en plaats herinneren, met een gevoel van zelfbewustzijn (zelfkennis)
42
Noetic =
Dit verwijst naar kennis over feiten en concepten waar je bewust toegang toe hebt. Het gaat om weten of kennen, zonder persoonlijke betrokkenheid.
43
wat is de theorie van Tulving
anoetic autonoetic noetic