I N-D Flashcards
(53 cards)
1
Q
het compromis
A
der Kompromiss (-e)
2
Q
de ruzie
A
der Streit
3
Q
het standpunt
A
der Standppunkt (-e)
4
Q
de vent keren
A
der Typ (-e)
5
Q
de volwassene
A
der Erwachsene (-n)
6
Q
de oplossing
A
die Lösung (-en)
7
Q
aanbieden
A
anbieten angeboten
8
Q
adviseren
A
raten geraten
9
Q
bedoelen
A
meinen
10
Q
beledigen
A
beleidigen
11
Q
discussieren met over
A
diskutieren mit über
12
Q
durven
A
sich trauen
13
Q
elkaar omhelzen
A
zich umarmen
14
Q
enthousiast over iets zijn
A
von etwas begeistert ein
15
Q
geloven in
A
glauben an
16
Q
het (on) eens zijn
A
(nicht) einverstanden sein
17
Q
het uitmaken
A
Schluss machen
18
Q
langskomen bij
A
vorbeikommen bei - vorbeigekommen
19
Q
met elkaar spreken over
A
sich unterhalten über - unterhalten
20
Q
met je aanspreken
A
duzen
21
Q
met u aanspreken
A
siezen
22
Q
noemen
A
nennen genannt
23
Q
verhalen
A
überreden
24
Q
overtuigen
A
überzeugen
25
reageren
reagieren
26
ruzie maken
sich treiten gestritten
27
van mening zijn
der Meinung sein
28
vertrouwen
vertrauen (+3)
29
verwachten
erwarten
30
wennen aan
sich gewöhnen an
31
zich iets voorstellen
sich etwas vorstellen
32
belangrijk
wichtig
33
handig
praktisch
34
kort korter
kurz kürzer
35
lang langer
lang länger
36
nieuwsgierig
neugierig
37
teleurgesteld
enttäuscht
38
trouwens
übrigens
39
als indien
wenn
40
bovendien
auβerdem
41
dat klopt
das stimmt
42
desondanks
trotzdem
43
dus
also
44
helaas
leider
45
nadat
nachdem
46
of
ob
47
samen
zusammen
48
samen gemeenschappelijk
gemeinsam
49
tenslotte
schlieβlich
50
toen
als
51
volgens mij
meiner Meinung nach
52
voortdurend
ständig
53
want dan
denn
