Immuunstelsel Flashcards

1
Q

Immuniteit

A

De weerstand tegen een bepaalde aandoening, ziekte of ziekteverwerkker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

2 vormen van immuniteit + eigenschappen

A
  • Innate immuniteit = aangeboren (snel, aspecifiek, geen geheugen, altijd zelfde reactie)
  • Adaptive = verworven (langzaam, specifiek, geheugen, reactie wordt beter)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ziektes waarbij immuunsysteem een rol spelen

A
Infectieziektes
Kanker
Auto-immuunziektes
Metabole syndromen
(IKAM)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe werkt vaccinatie?

A

Verzwakte ziekteverwekkers worden ingebracht, waardoor de eigen afweer wordt getraind tegen de echte dreiging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Monoklonale antilichamen

A

Grote eiwitten die worden geproduceerd door immuuncellen, maar ook gesynthetiseerd kunnen worden. Deze eiwitten kunnen worden ingezet bij bijv kanker om immuuncellen te activeren en de afweer te versterken tegen kankercellen. Bij AI ziektes kunnen deze antilichamen immuuncellen blokkeren waardoor ontsteking verminderd wordt. Ook bij metabole ziektes kunnen worden ingezet om bijvoorbeeld het cholesterolgehalte te verlagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

DKTP-vaccinatie

A

Difterie, kinkhoest, tetanus en polio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

BMR-vaccinatie

A

Bof, mazelen, rodehond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Epidemie uitsluiting

A

90% van de mensen gevaccineerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoofdfunctie van lymfesysteem en lymfoïde organen

A

Overdaad aan interstitieel vocht afvoeren uit weefsels terug in de bloedcirculatie. Als het overtollig vocht niet afgevoerd zou worden dan zou het weefsel opzwellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bloedvatstelsel op volgorde

A

Hart pompt bloed -> zuurstofarm bloed in longen -> wordt zuurstofrijk -> via het hart in aorta -> via slagaders door het hele lichaam naar kleinere aders -> arteriolen -> capillairen -> venulen -> grote venen -> longen (ACVG).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Functie van slagaders

A

Vervoeren van glucose, zuurstof en vocht naar cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Functie van aders

A

Afvoeren van CO2 en vocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Osmotische druk

A

De natuurlijke druk van vocht op de celwand. Als de bloeddruk hoger is dan de osmotische druk wordt er interstitieel vocht naar buiten geduwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vochtverdeling

A

70% van het lichaam is vocht. 2/3 daarvan zit in cellen, 1/3 erbuiten. Van het vocht buiten de cellen is 3/4 interstitieel vocht en 1/4 in het plasma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Lymfevaten

A

Lymfevaten zijn buizen met een heel erg lage druk die het vele vocht in het lichaam afvoeren. Het stroomt de vaten binnen via lymfe capillairen. Bestaat uit een dunne laag met gladde spiercellen. Deze cellen geven vorm aan de vaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kleppen (lymfen)

A

Een lymfevat bevat kleppen zodat vocht niet terug kan stromen naar het weefsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Lymfeknopen

A

Hier bevinden zich veel witte bloedcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Thoracic duct

A

De plek vanaf waar het vocht naar het bloed wordt gepompt. Wanneer er een beschadiging van het lymfevatstelsel is, hoopt vocht op en zwelt dat deel van het lichaam op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Taken lymfesysteem

A
  • Vochtregulatie
  • Absorptie van lipiden uit darmen en transport naar het bloed
  • Filtratie van cel debris, pathogenen en kankercellen door de lymfeknopen
  • Circulatie van immuuncellen realiseren
  • Transport van antigen-presenterende cellen naar lymfeknopen toe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Lipide absorptie lymfesysteem

A

Vet wordt vanuit de darmen naar portale venen en lymfevaten getransporteerd, waardoor het door het hele lichaam kan worden vervoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Cel debris

A

Resten van cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Lymfocyten

A

Witte bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoeveel lymfocyten zitten in de lymfeknopen?

A

190 miljard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoeveel lymfocyten zitten in de milt?

A

70 miljard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat doen antigen-presenterende cellen?

A

Eten bacteriën bij infecties op en migreren naar de lymfeknopen met eiwitonderdelen van de bacteriën en deze worden gepresenteerd aan de B en T-cellen voor verworven immuniteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Peyer’s patches

A

Bijzondere lymfeknopen die op de darmwand zitten waardoor een snelle respons op kan treden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Immuundeficiëntie syndroom + oorzaak

A

Een aandoening waarbij het immuunsysteem niet meer goed werkt. Dit kan primair zijn door een erfelijk defect. Er zijn ook secundaire immuundeficiënties, zoals bij HIV, ondervoeding of orgaantransplantatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Levensduur rode bloedcellen

A

120 dagen (door mechanische stress)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Waar worden nieuwe bloedcellen aangemaakt?

A

Het beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Self vs. non-self

A

Self is iets lichaamseigen, non-self is niet lichaamseigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Auto-immuunziekte

A

Wanneer het immuunsysteem stoffen en cellen gaat aanvallen die lichaamseigen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

1e verdedigingslinie

A

Natuurlijke barrières zoals de huid. Er wordt voorkomen dat een pathogeen het lichaam binnenkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

2e verdedigingslinie

A

Aangeboren immuniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

3e verdedigingslinie

A

Verworven immuniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Fysieke barrières

A

Huid en slijmvliezen.

36
Q

Waaruit bestaat de huid?

A

De hoornlaag (dode cellen) met daaronder een gesloten epitheellaag. Er worden ook zweet en talg afgescheiden om de huid te versterken.

37
Q

Waar vind je de barrières?

A

Huid, GI kanaal, luchtwegen en andere voortplantingsorganen

38
Q

Hoe werken de slijmvliezen als barrière?

A

Zijn te vinden in oa de longen. Indringers blijven hierin hangen en de trilhaarcellen voeren dit af naar de maag en darm.

39
Q

Chemische barrière vagina

A

Melkzuur wordt afgegeven om een zure omgeving te creëren waardoor infecties moeilijk kunnen ontstaan.

40
Q

Chemische barrière maag

A

Maagzuur wordt afgegeven om een zure omgeving te creëren en daarnaast bevindt zich in de maag een eiwit afbrekend enzym dat pepsine heet.

41
Q

Chemische barrière traanvocht, speeksel en neusvocht

A

Lysozyme dat in staat is om bacteriën op te lossen

42
Q

Hoe beschermt de huid het lichaam?

A
  1. Fysieke barrière
  2. Microben doden door anti-bacteriële stoffen lokaal te produceren
  3. Doden van microben en geïnfecteerde cellen door intraepitheliale immuuncellen
43
Q

Linie werking

A

Als eerste verdedigingslinie doorbroken wordt, dan zorgt de 2e linie voor een acute ontstekingsreactie. De afweer is niet-specifiek.

44
Q

Belangrijke cellen bij de 2e linie

A

Fagocyten (neutrofielen, monocyten, macrofagen), NK-cellen, dendritische cellen, mestcellen en Innate Lymphoid cells. Complement eiwitten, cytokines/interferonen en acute fase eiwitten.

45
Q

Kenmerken van ontsteking

A

Hitte, roodheid, zwelling en pijn

46
Q

Exudaat

A

Zwelling

47
Q

Steriele infectie

A

Ontstekingsreactie zonder ziekteverwekker

48
Q

Snelheid linies

A

De respons bij herhalende infecties van dezelfde ziekteverwekker bij de 3e linie is veel sterker en sneller dan op de eerste infectie. Dit is niet zo bij de 2e linie want daar is elke reactie exact hetzelfde.

49
Q

Hematopoëtische stamcellen

A

Cellen die de voorouder zijn voor cellen die betrokken zijn bij het immuunsysteem. Ze differentiëren zich in een myeloïde en een lymfoïde stamcel.

50
Q

Myeloïde lijn

A

Alle cellen die betrokken zijn bij het aangeboren immuunsysteem komen vanuit deze lijn.

51
Q

Lymfoïde lijn

A

De cellen die betrokken zijn bij verworven immuunsysteem (waaronder T en B cellen) komen uit de lymfoïde lijn.

52
Q

Fagocyten

A

Cellen die voortgekomen zijn uit een myeloïde precursor en die in staat zijn tot fagocytose. Fagocyten zijn aspecifiek en maken weinig onderscheid tussen de pathogenen. Ze zijn nodig voor de activatie van andere, meer specifieke cellen.

53
Q

Typen fagocyten

A
  • Monocyten
  • Granulocyten (neutrofielen, basofielen en eosinofielen)
  • Mestcellen
54
Q

Fagocytose

A

Proces waarbij een fagocyt een kleinere cel of stof als het ware opeet. Dit doen ze door een pathogeen te omhullen en aan te vallen middels oxidanten en enzymen.

55
Q

Monocyten

A

Komen voor in het vloed en als het in een weefsel aankomt, wordt het een macrofaag.

56
Q

Granulocyten

A

Neutrofielen, basofielen en eosinofielen. Een neutrofiel is nog eerder op de plaats aanwezig dan een macrofaag.

57
Q

Mestcellen

A

Staan vooral bekend om hun werking bij allergische reacties, waar zij stoffen produceren die een reactie veroorzaakt.

58
Q

Hoe is de rijping van fagocyten bij foetussen anders dan bij volwassenen?

A

Niet alleen het beenmerg levert stamcellen aan, maar ook veel stamcellen komen uit de lever. Zodra het kind geboren wordt zijn alle stemcellen in de lever weg.

59
Q

Innate Lymfoïde Cellen (ILCs)

A

Een groep cellen die erg veel lijken op verworven immuuncellen, maar reageren als innate cel. De cellen hebben geen T-cel receptor. Er zijn drie typen (1, 2 en 3). Ze kunnen ook een slechte bijdrage hebben, want er is bekend dat ze betrokken zijn bij auto-immuunziekten in de huid, darm en longen.

60
Q

Natural Killer (NK) cellen

A

Cellen die van nature kunnen doden. Ze zijn goed in staat om tumorcellen en geïnfecteerde cellen te herkennen en te doden. Ze zijn gerelateerd aan ILC1 en hebben ook geen T-cel receptor. De cellen bevaten granulen (blaasjes) die stoffen bevatten waaruit ze stoffen kunnen vrijlaten.

61
Q

T-lymfocyten

A

Bloedcellen die cellen herkennen die geïnfecteerd zijn met virussen. T-cellen elimineren intracellulaire microben die overleven in oa fagocyten. Dit is de CMIR.

62
Q

Cel-gemedieërde immuunrespons (CMIR)

A

T-cellen elimineren intracellulaire microben die overleven in fagocyten of andere geïnfecteerde cellen.

63
Q

B-lymfocyten

A

Verantwoordelijk voor de humorale immuunrespons (HIR). Dit houdt in dat er antilichamen worden geproduceerd. De B-lymfocyten hebben geen direct contact met de pathogenen, maar produceren een groot eiwit dat valt onder de categorie immunoglobine.

64
Q

Immunoglobine

A

Eiwit dat kan binden aan een pathogeen en zodra een bacterie dat antilichaam gebonden heeft, kunnen de macrofagen dat antilichaam herkennen en zo kunnen ze beter een infectie opruimen.

65
Q

Oorsprong T en B cellen

A

Lymfoïde precursor in het beenmerg.

66
Q

Rijping T en B cellen

A

Gebeurt los van elkaar.

67
Q

T cel rijping

A

T-cellen in rijping gaan altijd naar de thymus toe.

68
Q

Thymus

A

De thymus is een orgaan dat vooral in het begin van het leven actief is. Hieruit komen rijpe t-cellen en deze cellen kunnen geleerd worden om een specifieke pathogeen aan te pakken. Ze leren hier het verschil tussen self en non-self. De thymus is op te delen in de cortex en de medulla. Als de thymus niet goed werkt, is er sprake van een auto-immuunziekte.

69
Q

Cortex van de thymus

A

Er zitten veel jonge T-cellen in de cortex die daar uitrijpen. Epithelioreticulaire cellen hebben zelf veel antigenen op hun oppervlak, waardoor T-cellen leren wat het self is. Wanneer een T-cel te heftig reageert op zelf-antigenen, ruimen macrofagen ze op.

70
Q

Medulla van de thymus

A

Hier komen de uitgerijpte, naïeve T-cellen terecht.

71
Q

Rijping B-cellen

A

B-cellen gaan vanuit het beenmerg naar de lymfeknopen toe, waar ze zich ontwikkelen tot antilichaamproducerende B-cellen.

72
Q

Dendritische cel

A

Is van groot belang bij overgang tussen twee systemen. De cel stelt namelijk T en B cellen in staat om een specifieke infectie te herkennen. Het zijn een soort macrofagen, maar brengen vervolgens antilichamen naar de lymfeknopen toe.

73
Q

Effectorcellen

A

Cellen die in staat zijn om specifieke pathogenen te herkennen en vernietigen. Ze vermenigvuldigen zichzelf en reizen naar de infectie.

74
Q

Cytotoxische T-cellen

A

T-cellen in de lymfeknopen die gedifferentieërd zijn. Ze zijn in staat viraal geïnfecteerde cellen op te ruimen.

75
Q

Naïeve T-cellen

A

T-cellen die nog niet gespecificeerd zijn.

76
Q

Geheugen T-cellen

A

T-cellen die wel gespecificeerd zijn

77
Q

Helper T-cel

A

Cellen die andere immuuncellen helpen bij de immuunrespons

78
Q

TH2 cel

A

Helper T-cel die B-cellen helpt om veel meer antilichamen te produceren.

79
Q

Regulatoire T-cel

A

Belangrijk bij voorkomen van oplopen van een auto-immuunziekte. Goed in staat self en non-self te onderscheiden. 10% van de T-cellen behoren tot deze groep.

80
Q

Primair lymfoïde organen

A

Rode beenmerg en de thymus. Zijn verantwoordelijk voor bloedcelproductie en kijken of immuuncellen competent zijn.

81
Q

Secundaire lymfoïde organen

A

Milt, lymfeklieren en MALT (amandelen, Peyers patch). Zorgen ervoor dat je kunt reageren op een infectie.

82
Q

Bestanddelen milt

A

Rode en witte pulpa.

83
Q

Rode pulpa

A

Macrofagen. Heeft bloedsinussen waar het bloed vrij kan binnenstromen.

84
Q

Witte pulpa

A

Witte bloedcellen, B en T cellen. Functie = mogelijk maken van immuunrespons. Bevat PALS (perarteriolaire lymfocyten schedes) met veel T-lymfocyten en antigeenpresenterende dendritische cellen. Daarnaast zijn er follikels met B-cellen waarin onder antigen stimulerende condities kiemcentra worden ontwikkeld.

85
Q

Strengen van Billroth

A

Strengen in de milt die rijk zijn aan macrofagen en zo het bloed filteren. Daarnaast zorgt het ook voor de afbraak van oude rode bloedcellen en het hergebruik van ijzer. Het is ook een reservoir van nieuwe rode bloedcellen.