Imperfectum - Irregular Verbs 2 Flashcards
(53 cards)
onderzoeken
onderzocht / onderzochten / heeft onderzocht (research)
ontbijten
ontbeet / onbeten / heeft ontbeten
onthouden
onthield / onthielden / heeft onthouden (remember)
ontslaan
ontsloeg / ontsloegen / heeft ontslagen (fire)
opstaan
stond op / stonden op / IS opgestaan (get up)
ontstaan
ontsond / ontstonden / IS onstaan (originate)
optreden
trad op / traden op / heeft opgetreden (perform)
opvallen
viel op / vielen op / IS opgevallen (stand out)
oversteken
stak over / staken over / IS overgestoken (traverse)
rijden
reed / reden / heeft-is gereden (to drive or ride)
roepen
riep / riepen / heeft geroepen (shout)
ruiken
rook / roken / heeft geroken (smell)
schieten
schoot / schoten / heeft geschoten (shoot)
schijnen
scheen / schenen / heeft geschenen (shine)
schrijven
schreef / schreven / heeft geschreven (write)
schrikken
schrok / schrokken / is geschrokken (scare)
slaan
sloeg / sloegen / heeft geslagen (hit)
slapen
sliep / sliepen / heeft geslapen (sleep)
sluiten
sloot / sluiten / heeft gesloten (close)
snijden
sneed / sneden / heeft gesneden (cut)
spreken
spreek / spreken / heeft gesproken (speak)
springen
sprong / sprongen / heeft-is gesprongen (run)
staan
stond / stonden / heeft gestaan (stand)
steken (in)
stak / staken / heeft gestoken (put in, insert)