Irregular Verbs - Imperfectum Flashcards
(49 cards)
aanbieden
bood aan / boden aan (offer)
afhangen (van)
hing af / hingen af (depend)
bakken
bakte / bakten (bake)
beginnen
begon / begonnen (begin)
begrijpen
begreep / begrepen (understand)
beschrijven
beschreef / beschreven (describe)
besluiten
besloot / besloten (decide)
bestaan
bestond / bestonden (exist)
bewegen
bewoog / bewoogen (move)
bezoeken
bezocht / bezochten (visit)
bidden
bad / baden (pray)
blijven
bleef / bleven (stay)
breken
brak / braken (break)
brengen
bracht / brachten (bring)
buigen
boog / bogen (bow)
denken
dacht / dachten (think)
doen
deed / deden (do)
dragen
droeg / droegen (wear)
drinken
dronk / dronken (drink)
dwingen
dwong / dwongen (force)
eten
at / aten (eat)
gaan
ging / gingen (go)
zich gedragen
gedroeg / gedroegen (to behave oneself)
genieten
genoot / genoten (enjoy)